‘Mmmmmmm. Hoor je dat? Dat is de grondtoon van dit gebouw. Als ik op deze toon neurie, resoneert het met me mee. Mmmmmm.’ Zoemend loopt Elena Simons de trappen op van het statige achttiende-eeuwse pand Corvershof aan de Nieuwe Herengracht in Amsterdam, op weg naar haar kantoor. Lopen is eigenlijk het woord niet. Simons beweegt alsof ze liever zou huppelen, alsof ze met elke stap iets hoger in de lucht zou willen komen, maar in haar rode All Stars-gympen door de onvermijdelijke zwaartekracht toch steeds weer terug naar de traptreden en vloer getrokken wordt. Niet omdat ze zo luchtig en vluchtig is, want al snel blijkt achter de fragiele, meisjesachtige gestalte en de wijdopen, lichtverbaasde ogen iemand te zitten die goed weet wat ze wil en intelligent over uiteenlopende zaken nadenkt. Elena Simons: ‘Ik kom kennelijk heel onschuldig over. Het nadeel daarvan is dat ik soms minder serieus genomen word. Maar het grote voordeel is dat ik altijd op mensen af kan stappen en brutale vragen kan stellen. Ik word toch wel lief gevonden.’
Maatschappelijk uitvinder, dat is Simons. ‘De consumptiemaatschappij, integratie, het nationale humeur, politici of dieren: elk maatschappelijk issue is een kans om iets moois te ondernemen’, verklaart ze zichzelf nader op de site van haar creatief bureau Wonder. ‘Wonder maakt plezier met de samenleving. Maatschappelijke thema’s waar we in ons land zwaar en ingewikkeld over doen, hebben behoefte aan vrolijke daadkracht. Plezier brengt mensen op de been en zorgt voor een stemming waarin problemen niet zo problematisch meer zijn. Voor Wonder is plezier het middel om te mobiliseren, inspireren en ontspannen.’
Dat uitgangspunt heeft de afgelopen paar jaar tot verschillende acties geleid: Sinterklaas vulde schoenen in de moskee, uitkeringsgerechtigden gaven cadeautjes aan rijke Bloemendalers (als dank voor het betalen van belasting zodat ook minder bevoordeelden een zeker bestaan kunnen opbouwen), Simons maakte het boekje Pret met moslims. ‘Ik ben gek op enge, nare mensen’, schrijft ze in haar voorwoord. ‘Waarom ken ik nog geen moslims? Mijn vrienden zijn blank, welgesteld, hoogopgeleid. Daar moet nodig eens verandering in komen.’
Ze introduceerde de Burgerbuddy, waarbij een burger voor een half jaar een ambtenaar of politicus adopteert met als doel de kloof tussen volk en overheid te verkleinen. De burger gaat bijvoorbeeld mee naar een presentatie, fotosessie of vergadering, stelt eens een vraag waar collega’s niet zo snel mee zouden komen of merkt wat op vanuit zijn of haar andere, frisse gezichtspunt. Rita Verdonk had een burgerbuddy, en Harry van Bommel. Simons: ‘Nu lopen er nog zo’n vijftig adopties en is er een lange lijst van mensen die zich hebben aangemeld; van ongeveer 650 burgers en 130 ambtenaren en politici, dus van die laatste groep kunnen we er nog veel gebruiken.’
Zelf adopteerde Simons staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Pieter van Geel. ‘Dat was geweldig!’ Ze veert op bij de herinnering eraan: ‘Het leerzaamste was dat ik mee mocht naar een milieuvergadering in Brussel, waar het beleid voor de EU op elkaar werd afgestemd. Mijn God, dacht ik toen ik daar in een apart kamertje met een oortje in naar mocht luisteren, wat een traag gebeuren. Dit is niet genoeg om het milieu te redden, ik moet zelf ook iets doen. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel is er groter door geworden.’ Van Geel had ook wel wat aan Simons, denkt ze: ‘Kom op Pieter, zei ik soms, zeg je dat nu nog steeds zo slap! En ik vond dat hij heel snel in de verdediging ging; ik heb voor hem uitgeschreven waarom ik denk dat dat zwak overkomt.’ Nu is het halve jaar adoptieschap voorbij. ‘Eind augustus hadden we een informeel afscheidsetentje bij mij thuis, en we mailen af en toe.’
Simons’ meest recente project is het Blijbedrijf, een term waaronder uiteenlopende activiteiten vallen die als doel hebben Nederland op te vrolijken. Mensen op verzoek small, medium of large uitzwaaien op het station; ongevraagd bloembollen planten op allerlei plekken in de stad, gratis cadeaukramen neerzetten waar je voor niks iets kunt uitkiezen en omgekeerd zakkenrollen: juist iets in iemands tas of zak stoppen in plaats van het eruit halen. De gedachte en bedoeling is dat het Blijbedrijf zich als een olievlek door het land – en misschien zelfs over de wereld – zal verspreiden, als gevolg van steeds meer initiatieven genomen door mensen die zich aangesproken voelen door de via Simons’ bureau verspreide ideeën, en daarop zelf varianten verzinnen.
Vooral de cadeaukraam doet denken aan wat Simons maakte toen ze op de Gerrit Rietveld Academie zat: een tafel waarop een voorwerp lag dat mensen konden ruilen voor iets van zichzelf, waarna dat weer voor een ander klaarlag. Maar na drie jaar hield Simons het op die opleiding voor gezien: ‘Wat ik maakte, sloot slecht aan bij wat docenten goed vonden en bij wat ze mij konden bieden. Het was een moeilijke beslissing, want mijn hoogste doel was kunstenaar worden; ik dagdroomde al mijn hele leven over de geweldige dingen die ik zou gaan maken. Op de middelbare school deed ik elk jaar mee aan de Kunstbende, de landelijke wedstrijd in kunst voor iedereen van dertien tot en met achttien jaar. Ik won verschillende prijzen, knutselde altijd van alles. Een ketting van plastic patatvorkjes, of van Fleur, dat was een barbiepop met niet zulke grote tieten als de originele, een iets sympathieker type voor brave meisjes. Ik wilde kunstenaar worden, maar durfde daar niet goed aan toe te geven uit angst dat ik een mislukte kunstenaar zou worden.’
Maar toch. Na veel moeilijke gesprekken met haar ouders… (‘Mijn moeder vond de kunstacademie geen goed idee omdat ze liever wilde dat ik een beroep zou gaan leren waar altijd vraag naar is. Ze was zelf opgeleid tot grafisch ontwerper en kon daar niet of nauwelijks werk in vinden, heeft moeten vluchten uit het communistische Praag en weet dus wat het is om met totaal lege handen te staan en dat wilde ze mij besparen. En mijn vader, distributeur van kunstboeken, zei dat vooral belangrijk was dat áls ik dat ging doen, ik bij voorbaat moest accepteren dat het ook niks kon worden, dat ik met mislukking om moest kunnen gaan. Hij adviseerde me om iets creatiefs te zoeken, maar dan toegepast, architectuur bijvoorbeeld. Aan het eind van die gesprekken moest ik altijd huilen. Want aan de ene kant wilde ik iets heel graag, maar aan de andere kant was het misschien wel dom van mij om dat te willen’) … ging Simons dus toch naar de kunstacademie.
‘Wat ik daar vooral heb geleerd is om niet vanuit een idee te gaan werken, maar vanuit een gegeven.’ Wat is het verschil precies? ‘Bij een concreet idee kun je geneigd zijn om dat zoals het in je hoofd zit te gaan uitvoeren, terwijl je vanuit een gegeven op onderzoek kunt uitgaan, ontdekkingen kunt doen.’ En dat is zoals Simons nu ook werkt. Maar kunst noemt ze het niet, wat ze maakt, of doet: ‘Het is er wel aan verwant, maar ook aan welzijnswerk, ondernemen, marketing. Ik hou me niet meer met de kunstvraag bezig, wat het is en waar het voor bedoeld is. Sommige verhalen hebben ook last van de noemer kunst. Het wordt er bijvoorbeeld minder serieus door genomen: o, het is kunst, ongevaarlijke gekkigheid dus.’
En juist dat was wat Simons niet meer wilde, bedacht ze toen ze twee jaar geleden in New York was: ‘Ik zat daar twee weken min of meer alleen en dacht aan wat ik tot dan toe had gedaan, bijvoorbeeld de actie met spullen die ik met een paar anderen bij het grofvuil had gevonden en met echte prijsstickers erop in de schappen van de Bijenkorf had gezet; de doosjes voor rijk en arm die ik in een galerie had opgehangen, wie rijk was deed er geld in, wie arm was haalde er wat uit. Het was allemaal maatschappelijk betrokken en grappig, en er was vrij veel aandacht voor geweest, maar dat was het dan. En ik wilde meer; ik wil echt het milieu verbeteren, echt de wereld mooier maken. En daarvoor moest ik me fundamenteler gaan bezighouden met de vraag wat daarvoor nodig was. Door welke prikkel passen mensen hun gedrag aan?’
En?
‘Het, of één antwoord daarop heb ik natuurlijk niet. Maar het gaat meer om een gevoel; ik zou bijvoorbeeld heel graag een film willen maken waarbij zeker de helft van de zaal na afloop huilend naar buiten komt, maar met als overheersend idee: we kunnen het wél! Zoiets als toen ik de film Shine zag, over de begaafde pianist David Helfgott, die jarenlang was weggemoffeld in een inrichting en toen op een dag toch voor een zaal met publiek ging spelen en daarna een staande ovatie kreeg. Dat gezicht van die man op dat moment, die er al heel lang niet meer in geloofde en het tóch bleek te kunnen, dat lijkt me zo mooi op het gebied van de wereldproblematiek. Ik hoop er een begin mee te maken met mijn volgende boek: Alle grote wereldproblemen en hun oplossingen. Doe mee!. En glunderend veert Simons weer op, klaar voor actie.