Zie daar het intrigerende begin van Gesprek op Sicilië, de beroemdste roman van de Italiaanse schrijver Elio Vittorini.
Vittorini (1908-1966) schreef slechts een handvol boeken: vier romans, wat vertellingen, een bundel korte verhalen, een boek met reisschetsen en een dagboek. Toch heeft hij, met Pavese en Moravia, een ongekende invloed op de Italiaanse literatuur uitgeoefend: hij brak met de traditionele Italiaanse prozastijl en was grondlegger van het Italiaanse neorealisme.
Het verhaal van Gesprek op Sicilië is eenvoudig samen te vatten: de jongeman met ‘vreemde buien’ krijgt een brief van zijn vader, hij schrijft dat hij zijn moeder heeft verlaten voor een andere vrouw. Voor het eerst sinds vijftien jaar reist de naar Noord-Italië geëmigreerde jongeman naar zijn land van herkomst, Sicilië. Drie dagen blijft hij bij zijn moeder, in de Siciliaanse bergen, en hij beleeft die tijd als een merkwaardige idylle. Merkwaardig omdat hij zich stukje bij beetje zijn jeugd herinnert, opgewonden voorvallen van weleer opgraaft, terwijl het vroeger toch vooral armoedig en treurig was. Merkwaardig ook omdat de gesprekken die hij met zijn moeder voert, zo zijdelings, zo schijnbaar niet ter zake zijn. Bijna geen woord wisselen moeder en verloren zoon over de verdwenen vader; ze praten over eten, over de haring in de winter en bonen met artisjokken; over de meloenen die de moeder vroeger verstopte en de kinderen die haar Meloenenmamma noemden. Het zijn dwarrelende, stroeve dialogen die tegelijk duidelijk maken hoe moeder en zoon diep aan elkaar zijn verknocht.
Het einde van het boek is even intrigerend als het begin. Door de hele roman heen is dwingend het landschap van Sicilië opgeroepen en dan schrijft Vittorini doodleuk tot slot: ‘Ter vermijding van dubbelzinnigheden en misverstanden teken ik aan dat, zoals de hoofdfiguur van dit Gesprek niet autobiografisch is, het Sicilië dat hem omgeeft en begeleidt slechts bij toeval Sicilië is; alleen omdat de naam Sicilië mij beter in de oren klinkt dan de naam Perzië of Venezuela. Overigens ben ik van mening dat alle manuscripten in een fles worden gevonden.’