Zo'n boek is Over beestjes van Ida van Berkum. Het wekt zelfs de indruk zich niet eens afgevraagd te hebben of het eigenlijk wel een boek is. Het fraaie uiterlijk wijst in de richting van een prentenboek, maar van binnen lijkt het op niets in het bijzonder. De recensent met definiëringsbehoefte zou het een verzameling moppen kunnen noemen, willekeurig bijeengegaard en min of meer bij elkaar horend omdat ze allemaal één tot twee bladzijden groot zijn, bestaan uit korte zinnen en snelle tekeningetjes en allemaal gaan over dieren. De titel bevat dan ook geen woord te veel of te weinig.
Veel van de betreffende beestjes vallen onder de huisdieren: cavia, wandelende tak, schildpad, poedel, pekinees, teckel en nog wat hondenspul. Daarnaast is er ruimte voor de otter, de struisvogel en nog enkele onbestemde wezens met snuiten en vier poten. Soms keert een eenmaal opgevoerd personage enkele bladzijden later even terug. Zo worden de poedel die zich schaamt voor zijn kappersuiterlijk en de teckel die zo mooi ‘dood kan doen’ verliefd op elkaar, wat leidt tot vreemde kruisingen.
Biologisch gezien krijgen we minimale informatie - de struisvogel kan hard lopen, de otter goed duiken en de wandelende tak komt uit een ei - het gaat er meer om dat we in de lach schieten. Of eerder in de glimlach: om de cavia die zo heerlijk ontspannen op zijn rug in een blauw badkuipje ligt of ongelukkig in elkaar gedrukt op zijn drinkbak zit, om de pekinees die te lang gewandeld heeft of om de teckel die zo knap met zijn tong bij zijn neus kan.
Het zijn rare tekeningetjes die Ida van Berkum maakt, een beetje onhandig en niet erg realistisch. Zo ziet de teckel met de tong aan zijn neuspunt er op het eerste gezicht uit of hij een rose banaan eet, maar hij is wel erg een teckel, zoals ook alle andere dieren ondanks hun merkwaardige proporties onmiskenbaar zichzelf zijn.
Dat is ook te zien in Jill Tomlinsons De uil die bang was voor het donker (Gottmer, 1997). Voor dit vriendelijke kleuterverhaal tekende Van Berkum de kleine kerkuil die uit angst voor het donker weigert een nachtvogel te zijn, als een soort dwars jongetje in vogelpak. En toch houdt hij de essentie van een uil.
Het werkelijk bijzondere van Over beestjes echter ligt in het met minimale middelen aanduiden van iets groters, zoals blijkt uit het verhaal over Bennie. Het zijn zeven zinnetjes bij zeven tekeningetjes van een onooglijk, verkreukeld hondje: ‘Ik ben Bennie./ Ik heb stomme oren./ Ik zou een mutsje kunnen dragen…/ mijn pootjes op mijn oren houden/ heel hoog springen…/ of op mijn kop staan./ Mijn oren blijven stom!’ In eenendertig woorden ligt daar een complete roman en alleen al daarom ga ik dit maffe boekje goed opbergen. Al weet ik nog niet precies waar.