Dagelijks verbaas ik me erover dat er uit mijn mond woorden en zinnen komen die mijn vader gezegd zou kunnen hebben.
‘Het onfatsoen en gebrek aan beschaving is onverdraaglijk.’
‘Ik wil heel graag dat mijn kleinkinderen naar een goede school gaan.’
‘Ik vind helemaal niks aan die kunst in het Stedelijk.’
Ik vraag weleens aan mijn zusje van tachtig of ik op papa lijk.
‘Ja, één gezicht.’
‘Ik bedoel: qua manier van denken.’
‘Ja, jij bent toch ook rechts, net als papa.’
En dan leg ik uit dat ik de tegenstelling links-rechts onzin vind, dat ik een onafhankelijk mens ben, dat ik het beste met iedereen voorheb, dat ik altijd redeneer vanuit hen die het ’t slechtst hebben, et cetera.
Ik voel me een verraden sociaal-democraat.
Maar mijn zuster gelooft me niet.
Vervolgens zeg ik dat ik nota bene bij de laatste verkiezingen op Pieter Omtzigt heb gestemd, dat ik inderdaad heb overwogen op Bosma van de PVV te stemmen maar tevens dat ik de PvdA heb overwogen en zeker zou hebben gestemd als Lodewijk Asscher daarvan nog lid zou zijn.
Ze begrijpt me niet, maar ze vindt me lief, en ik hou heel veel van haar. Ze heeft me dan ook voor een groot deel opgevoed.
Maar dat ik bijna mijn vader ben… Dat ik niet alleen uiterlijk op hem lijk maar ook net zo denk, terwijl ik hem verafschuwd heb om de wijze waarop hij tegen de wereld aankeek.
In mijn spiegel zie ik het verdriet dat hij moet hebben gehad.
Maar ik… laat ik eerlijk zijn… verafschuw mezelf ook om de wijze waarop ik de wereld beschouw. In elke zin hoor ik mijn slechte humeur. Er hangen conservatieve slijmdraden aan mijn woorden. En mijn taal is een uitgerolde tuinslang waar geen water meer uit wil komen. Ik weet niet hoe het komt en krijg het niet weg.
Ik hield trouwens toch veel van mijn vader. Na zijn dood meer dan daarvoor. Dat verdomde oorlogsverleden heb ik nooit begrepen. Zijn gemoed was gevoed met schuld en mislukking en misschien ook wel met schuld door mislukking. Als hij sprak waren dat imperatieven omdat hij nuanceringen zag als twijfel en hij wilde niet dat er iemand – zeker ik niet – aan zijn woorden zou twijfelen. Geen zwakte.
Ook dat herken ik.
De oorlog in Oekraïne valt samen met een depressieve periode met veel migraine waaraan ik niets kan doen. Een depressie is een vorm van gevoelloosheid; de beelden die je ziet, de woorden die je hoort, ze vallen zomaar neer. Niet ontplofte granaten. Je probeert vulling te zoeken – ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken – en stuit dan op zo’n oorlog. Je kunt onrecht navoelen en wat je niet begrijpt, relateer je aan wat je kent van je ouders. Ze kenden van oorlog elk aspect: van bombardementen tot martelingen, van vechten tot krijgsgevangenschap, van liquidatie tot bevrijding. Als oud-rechter, streng gereformeerd maar in een jaar tijd van zijn geloof gevallen, moet vader zijn ethiek weer opnieuw hebben opgebouwd. Ik weet daar wel iets van, maar niet veel. Hij was teleurgesteld in de overheid die hij aanvankelijk zo hoog had zitten. Zelf werd hij ambtenaar. Hij was veertig en al zijn dromen waren kapot.
Per ongeluk werd ik geboren.
Ik kon geen droom van hem herstellen. Integendeel. Mijn moeder had een nachtmerrie gebaard.
Nou ja, niks aan te doen. Nadat mijn dochter was geboren, trokken we wat bij, maar hij maakte nog mee dat ik ging scheiden.
‘Waar zit je naar te luisteren?’ vraagt mijn vrouw.
‘Naar een podcast. Een oude Vietnam-veteraan is ontdaan over Oekraïne. Hij is 76 en wil voor de Oekraïners vechten. Hij wil nog iets goeds doen.’
‘Arm oorlogsslachtoffer’, zegt mijn vrouw.
Ik begrijp die man.
‘Je hebt last van de mensen die je hebt gedood, heb je mij weleens verteld’, zegt de interviewer, ‘en nu wil je weer doden?’
‘Toen heb ik een oorlog verloren, nu wil ik een oorlog winnen.’
‘Maar de Russen kunnen deze oorlog ook winnen.’
‘De Russen zijn Amerika in deze oorlog’, zegt de veteraan. Je hoort hem cynisch lachen. Hij zit in een tehuis met andere veteranen en ze willen allemaal Oekraïne helpen.
Soms kwamen de oude makkers van mijn vader bij ons over de vloer. Er werd dan gerijsttafeld. Geen woord over het kamp, geen woord over oorlog, geen woord over de Nederlandse politiek.
Het waren mannen met hun vrouw. Het gesprek ging over Indië.
Toen waren ze gelukkig geweest.
Even na het eten moest ik naar bed. Vanaf mijn slaapkamer, met de deur open, kon ik de gesprekken in de voorkamer volgen.
Veel begreep ik niet, maar ik hoorde een toon. Die was in mineur. En ik hoorde verhalen die ik begreep.
Ik ben in die verhalen gegroeid. Ze zitten in mijn rimpels en fronsen.