
Na afloop van de opname voor onze podcast vertelt Hilary Mantel en passant een typerende anekdote. Vanuit het appartement van haar Nederlandse uitgeefster kijk je uit over het IJ en zie je in de verte Amsterdam-Noord liggen. Het is het einde van het jaar – vorig jaar – en de avonden lijken op hun donkerst.
Voor een documentaire moest Mantel terug naar het huis waarin ze haar tienerjaren doorbracht, vertelt ze. Gerald, haar man, zat naast haar in de taxi die meerdere keren rond het huis moest cirkelen zodat de bbc-camera’s de perfecte hoek konden vinden. Ze wilde niet uitstappen, het was geen huis met fijne herinneringen. ‘En de laatste keer dat de taxi voorbijreed’, vertelt ze, ‘keek ik omhoog, naar het raam waar vroeger mijn kamer was. En opeens zag ik mezelf voor het raam staan.’
Ze bedoelt het niet ‘bij wijze van spreken’. Zij stond daar echt: ‘Ik als tiener. Ik keek niet omlaag, zag mezelf niet in de auto zitten. Ik staarde voor mezelf uit door het raam.’ Ze was er nog dagen door van slag, zegt ze. Een deel van haar was daar achtergebleven. Ze voelde weer hoe het was om daar te wonen, die leeftijd te hebben, die radeloosheid van het leven in een uiteengevallen gezin, zonder geld, zonder grote toekomstdromen.
Dat Hilary Mantel nu het soort schrijfster is over wie de bbc een documentaire maakt, bij de verschijning van een nieuwe roman, zegt veel over hoe ver ze bij dat ongelukkige huis iets buiten Manchester vandaan is gekomen. ‘Het soort schrijfster’ is trouwens slordig uitgedrukt, want in feite is zij de enige van het soort. Voor het succes van haar eerste twee boeken over de weergaloze van-smidsjongen-tot-graaf-van-Essex-opkomst van Thomas Cromwell aan het hof van Hendrik de Achtste kom je hyperbolen tekort. Wolf Hall in 2009 en Bring Up the Bodies in 2012; beide wonnen de Booker Prize, een unicum. Ze schijnen de best verkopende Booker Prize-winnaars ooit te zijn, de Royal Shakespeare Company bewerkte ze tot een toneelstuk, de tv-verfilming won een Bafta en een Golden Globe voor beste miniserie.
Het derde deel, The Mirror and the Light, over de onvermijdelijke val van Cromwell, verscheen in maart in het Verenigd Koninkrijk en komt deze week uit in het Nederlands als De spiegel & het licht. Het boek ging om twaalf uur ’s avonds in een boekhandel midden in Londen in de verkoop. Voor de deur stonden lange rijen – harrypottereske toestanden. De critici deden ondertussen haasje-over wie de beste blurb kon leveren. ‘De Booker-jury kan met vakantie, dit is de winnaar’, schreef de eerste recensent van The Guardian. ‘Wat Tolstoj met Oorlog en vrede voor Rusland deed’, schreef de tweede, ‘deed Mantel met Cromwell voor Engeland.’
Des te leuker dat Hilary Mantel, 67 jaar oud, Dame Commander of the Order of the British Empire, zo ongeveer de aardigst denkbare gesprekspartner blijkt – eerst in een interview in haar hotel op Java-eiland in Amsterdam, daarna in de Boeken FM-podcast bij haar uitgeefster thuis. Heb je het allemaal begrepen? Snapte je dit en dat? Wat vond je hiervan? Haar gezondheid is al jaren ronduit slecht, maar ze weet van geen wijken en blijft net zo lang en gretig praten tot ze elke denkbare vraag heeft beantwoord.
Bijna vijftien jaar liep Thomas Cromwell als een schaduw met haar mee. Eerst als een geweldige vinding, een personage met een diepte waar elke schrijver van droomt. Daarna ongetwijfeld als een molensteen, omdat overal waar ze kwam, iedereen de ze ontmoette dezelfde vraag had; iedere lezer, iedere boekhandelaar. Haar uitgever sprak de vraag nooit uit, wilde haar niet onder druk zetten, maar de uitgever moest het ook gedacht hebben: wanneer komt nu eindelijk het slotdeel van de trilogie?
Nu dus. Hoe voelde het toen ze het eindelijk af had, de laatste zin schreef en een punt zette? ‘Nou’, zegt ze in haar hotel: ‘Ik heb een kantoor iets verderop bij ons huis in Budleigh Salterton, een kustplaatsje in Devon in Zuidoost-Engeland. Je loopt via een weg langs de zee van het huis naar het kantoor. Zoals altijd kwam mijn man me aan het einde van de dag ophalen. “Ik ben klaar”, zei ik. Hij keek me aan. En toen moesten we allebei huilen van het lachen. We kwamen niet meer bij.’
Als ze over een spookverschijning bij haar oude ouderlijk huis buiten Manchester spreekt, valt het woord ‘geest’ niet. Het voelt misschien te intiem om er zo over te spreken. In haar memoir, Giving Up the Ghost – De geest geven in het Nederlands – zegt ze dat er soms dingen zijn waarover je niet kunt schrijven, dat je simpelweg niet de techniek hebt om uit te drukken wat je wilt zeggen. Als je zoiets zegt, denkt de lezer vast meteen aan misbruik, schrijft ze, maar dat is het niet. ‘Mijn ding is meer diffuus. Het houdt mijn leven in een wurggreep terwijl ik nog altijd niet weet hoe of wat het was.’
Ze was zeven en speelde in de achtertuin van haar huis in Hadfield, in Derbyshire, een klein dorpje in wat ooit het centrum van de katoenindustrie was, maar in de decennia sinds de afkalving van die industrie steeds liefde- en levenlozer was geworden. Ze was een hartstochtelijk gelovig kind, klassiek rooms-katholiek opgevoed, doordrenkt van ideeën over zonde en schuld. Jezus Christus was net zo echt voor haar als haar familie en dat ze hem niet kon zien deed er niet toe. Haar familie praatte veel over de doden, er gingen geruchten dat het in sommige huizen spookte, en niet op een leuke haha-lekker-eng-manier. Sommige plekken moesten gemeden worden.
En dan, op haar zevende in de tuin, kijkt ze op en ziet in de verte niets – behalve ‘een trilling, een storing in de lucht. Ik voel een draaiende, traag gonzende vlaag, als een zwerm vliegen, alleen zijn er geen vliegen. Er is niets te zien. Er is niets te ruiken. Er is niets te horen. Maar die beweging, die onbeschaamde verschuiving in de lucht, doet mijn maag omhoogkomen.’ Ze kan niet bewegen. Het niets komt op haar af, ‘even hoog als een kind van twee’, ze smeekt het weg te blijven, en dan opeens zit het in haar en voelt ze het ziekelijk door haar lichaam gaan. Ze proeft het bloed in haar mond.
Ze schrijft dat ze jaren later het verhaal weleens aan mensen vertelt, op een lacherige manier, alsof het een sterk verhaal is. ‘Iets ongrijpbaars was me komen opzoeken, heeft zijn geluk beproefd; een vormloos kwaad zonder contouren dat op mij af kwam om me tot wanhoop te drijven.’ Maar als ze alleen is moet ze er helemaal niet om lachen.
Geesten bestaan als vanzelfsprekend in het universum van Mantel. Cromwell wordt door geesten achtervolgd – bijvoorbeeld die van zijn vader die hem als puber zo mishandelde dat hij naar het continent vluchtte en in dienst ging bij Europese legers; en die van de Engelse kardinaal Thomas Wolsey, die hem als rechterhand in dienst nam toen hij een verloren strijd voerde met als inzet dat Hendrik niet kon scheiden van zijn eerste vrouw Katherine teneinde haar in te ruilen voor de enigmatische Anne Boleyn. Soms klinken de geesten als stemmen in Cromwells hoofd, soms ziet hij ze bij hem in de kamer staan.
Geesten staan ook op de voorgrond in Beyond Black, Mantels roman uit 2005 over het rondreizende medium Alison Hart, dat mensen in contact brengt met de overledenen. Elke keer probeert Alison haar klanten ervan te overtuigen dat het hiernamaals een aangename plek is, maar zelf weet ze beter; de geesten die zich aan haar opdringen zijn de wanhoop nabij.

Het moment in de tuin was een breekpunt in Mantels leven. Het was een van de redenen dat ze haar geloof verloor. Kort daarop trok ene Jack Mantel in bij haar familie, de minnaar van haar moeder, een man met een aperte haat jegens het establishment, een ‘fontein van complottheorieën’. Hilary’s vader ging in een andere kamer slapen, en toen Jack en haar moeder verhuisden naar Romiley, Cheshire, vertrok hij. Hilary zag haar vader nooit meer terug en nam de achternaam van Jack aan, om in het nieuwe dorp de illusie hoog te houden dat haar moeder en Jack getrouwd waren. Maar Romiley was niet ver genoeg van hun oude dorp om de geruchten af te schudden. Haar moeder en zij ruzieden non-stop. Ze begon de ruzies na afloop uit te schrijven en ontdekte dat ze, als je even het verdriet negeerde, best grappig waren. Met Jack had ze nooit, over geen enkel onderwerp, een gesprek. Toen hij stierf kwam zijn geest haar een paar keer opzoeken, maar op een kalme, niet-bedreigende manier.
Ze trouwde vroeg, met geoloog Gerald McEwen. Zelf studeerde ze om jurist te worden, maar eigenlijk was ze te arm om de opleiding te kunnen betalen. Ze werkte in een warenhuis en schreef in haar vrije uren aan een roman over de Franse Revolutie – over de radicaliserende vriendengroep van Camille Desmoulins, Georges Danton en Maximilien Robespierre, die elkaar in de politiek verloren en elkaar naar de guillotine stuurden. Ze documenteerde het verhaal zo nauwkeurig mogelijk, maar geen uitgever wilde het hebben. Historische fictie was uit.
Ondertussen had ze een pijn die ze niet kon verklaren. Ze had pijn in haar benen en moest veel overgeven. Overspannen, zeiden artsen. Depressief. Aandachtzoekerij. Ga naar een psychiater. Slik antidepressiva. Ze verhuisde vanwege Geralds werk naar Botswana, waar eind jaren zeventig nog geen veertig kilometer aan asfalt lag. In Afrika zag ze niet één keer een geest, schreef ze, wat haar ervan overtuigde dat geesten een Europese aangelegenheid zijn.
Mantel sloeg zelf de medische tekstboeken erop na en pas terug in Engeland kon worden vastgesteld dat haar zelfdiagnose klopte: ze had endometriose, een uiterst pijnlijke chronische aandoening waarbij weefsel dat lijkt op de bekleding van de baarmoeder buiten de baarmoeder wordt gevonden, waar het immuunsysteem vervolgens op reageert. Het lichaam gaat in gevecht met zichzelf. Mantels haar viel uit bij bosjes, ze schoot kledingmaten omhoog. Ze kon haar kinderwens gedag zeggen en ze leerde, schrijft ze in De geest geven, dat je niet alleen achtervolgd kunt worden door de geesten van overledenen, maar ook door die van kinderen die nooit geboren zijn.
De diagnose was, gek genoeg, een doorbraak. Het loste een puzzel op waarmee voor haar de weg werd vrijgemaakt om te schrijven. In 1985 debuteerde ze met Every Day Is Mother’s Day, een bejubelde sardonische komedie over een spiritualist die namens de levenden met de doden communiceert. Het motto van het boek komt van Pascal, en kun je voor haar hele oeuvre zetten: ‘Twee fouten: één, om alles letterlijk te nemen; twee, om alles spiritueel te nemen.’
Ze schreef een vervolg op haar debuut (Vacant Possession) en een roman over de tijd die ze met Gerald in Jeddah, Saudi-Arabië doorbracht (Eight Months on Ghazzah Street), maar als ze eerlijk was, zei ze in een interview met The Paris Review, schreef ze de contemporaine romans alleen om uitgegeven te worden, zodat ze op een dag historische fictie kon schrijven. En dat begon ze te doen, met toenemend succes – over de Franse Revolutie (A Place of Greater Safety), over een reus die in de achttiende eeuw als attractie rondreisde (The Giant, O’Brien) en uiteindelijk over de opkomst van Thomas Cromwell aan het zestiende-eeuwse hof van Hendrik de Achtste: Wolf Hall.
De geest geven eindigt met een beschrijving van Mantels huis in Budleigh Salteron. Het was ooit, in de negentiende eeuw, een gekkenhuis. Ben je niet bang dat het er spookt? vragen mensen haar. Nee, zegt ze. Niet omdat ze niet denkt dat er spoken zijn, maar omdat ze niet bang is voor spoken.
In sommige nachten zit ze op het balkon en kijkt ze uit over de velden in het maanlicht, en soms ziet ze een verschijning, een figuur in een mantel die onhandige objecten met zich meedraagt. Die figuur ben ik zelf, schrijft ze, en de objecten die ze meedraagt zijn de boeken die ik, god willing, ooit zal schrijven. Maar wanneer is god ooit echt willing?
In Hotel Jakarta op Java-eiland praat Hilary Mantel over Thomas Cromwell, koning Hendrik en Anne Boleyn alsof ze los van haarzelf bestaan. Soms lacht ze om Cromwell alsof ze het niet allemaal zelf heeft bedacht. Terwijl Mantel aan haar trilogie schreef, werkte Diarmaid MacCullogh – zo’n beetje de meest gerenommeerde kerkhistoricus van Engeland – aan een biografie van Thomas Cromwell. Meteen in de eerste zin van zijn boek (2018) verwijst hij naar Mantel, dat ze hem als onderwerp oneindig veel populairder heeft gemaakt. Want door de eeuwen heen was Cromwell weliswaar bekend en berucht, maar historici van de Tudor-dynastie focusten vooral op Hendrik de Achtste en zijn zes vrouwen en minder op de bureaucraat die het allemaal regelde.
‘Diarmaid en ik kennen elkaar,’ vertelt Mantel. ‘Soms leek zijn boek eerder af te zijn dan dat van mij, dan weer omgekeerd. We hebben veel gemaild. Verschillende keren liet Diarmaid me zien dat mijn intuïtie klopte. Bijvoorbeeld over hoe Cromwell over de Reformatie dacht, over hoe gelovig hij precies was. Het gaf me zelfvertrouwen, want ik wilde me volledig laten leiden door de historische gebeurtenissen.’
De spiegel & het licht_ begint waar voorganger Bring Up the Bodies eindigt: met de onthoofding van Anne Boleyn. Ook Hendriks tweede koningin kon hem geen zoon schenken. Hij raakte op haar uitgekeken en moedigde Cromwell aan een rechtszaak tegen haar te beginnen vanwege vermeend overspel. Overspel tegen de koning was landverraad, dus volgde het hakblok.
Zeker in het begin voelt De spiegel & het licht anders aan dan de twee voorgangers, waarin Cromwell meer geamuseerd lijkt; tot op zekere hoogte geniet hij van het politieke spel. Nu lijkt hij somberder, zoals alle personages somber lijken. Het duurt even voordat je door hebt waarom. Het is de dood van Anne, de hele adel heeft haar laten vallen. We all killed her, denkt Cromwell.
‘Het is een collectief trauma’, zegt Mantel. ‘Niemand wil zeggen wat ze tegen Anne Boleyn hebben getuigd. Alle vrouwen mijden Cromwell. Alle mannen zeggen: “Het was toch de getuigenis van dichter Thomas Wyatt die haar overspel bewees?”, maar die is niet eens gebruikt in de rechtszaak. En niemand weet of de zaak nu afgelopen is – misschien volgen er meer veroordelingen. Komen er nieuwe arrestaties? vraagt Cromwells neefje hem. “Nee”, zegt hij. Dus het is afgelopen? “Nee.” Het is nooit afgelopen.’
Ondertussen houdt Cromwell Het boek Henry bij (zo heet ook de Nederlandse uitgave van Bring Up the Bodies), notities over hoe hij zich bij de koning moet gedragen. ‘Probeer vrolijk te blijven’, schrijft hij op. Mantel: ‘Dat is natuurlijk zo ongeveer het meest depressieve dat iemand in een dagboek kan schrijven. Maar Henry heeft iemand nodig die optimistisch is, die hem niet met een schuldgevoel opzadelt.’
In alle drie de boeken staat de relatie tussen de koning en Cromwell centraal, van een ontluikende vriendschap naar een heftige afkeer. Je zou ook kunnen beargumenteren dat Cromwell al die jaren voor de koning een voorbeeld van masculiniteit was. De koning zag zichzelf graag als een koelbloedige ridder, maar maakte amper een veldslag mee. Cromwell vocht in verschillende oorlogen, raakte bevriend met kunstenaars, met bankiers, maar ook met smeden, spionnen, handelslui. Hij is de man van het volk die Hendrik zou willen zijn. In de eerdere boeken zitten pijnlijke scènes waarin de koning zegt met Cromwell mee te willen naar feesten van gildes – waarmee alleen maar een gênante vorm van klassenbewustzijn wordt opgedrongen.
‘Oké, laten we dat even nagaan’, zegt Mantel, die opleeft als je een theorie over een personage hebt, alsof het geen afgeronde personages zijn en zij zelf ook niet alle sleutels heeft. ‘Cromwell is de jurist die het overspel van Hendriks vrouw moest bewijzen. Zoals een hofdame opmerkt: dat heeft hij te goed gedaan. Hij heeft bewezen dat Anne Hendrik met meerdere mannen heeft bedrogen, zelfs met haar broer. Eigenlijk heeft hij de koning daarmee voor gek gezet. De koningin na Anne Boleyn, Jane Seymour, sterft bij de bevalling van hun zoon. Cromwell regelt een nieuwe koningin, de jonge Anne of Cleves uit Duitsland. Cromwell is erbij als Hendrik haar voor het eerst ziet en zij zichtbaar schrikt van zijn oude, corpulente verschijning. Cromwell hoort later dat het Hendrik niet lukt het huwelijk te consumeren. Cromwell is getuige van elke misser. De koning zegt tegen Cromwell: weet je, “I’ve known you a really long time”. Bij elk ander persoon zou dat een bevestiging van de vriendschap zijn, maar de koning zegt: je weet te veel van me, je kent mijn zwaktes te goed. Hendriks zelfbeeld blijft niet overeind bij Cromwell.’
En toch, terwijl de oude adellijke families voor de zoveelste keer samenspannen om Thomas Cromwell ten val te brengen, verheft koning Hendrik Cromwell tot graaf van Essex. Waarom?
‘Misschien’, zegt Mantel, ‘wilde Hendrik Cromwell alleen op zijn eigen voorwaarden onderuit halen en aan de hertogen laten zien dat hij bepaalde wat er wanneer gebeurde. Misschien is het iets anders. Je hebt van die mensen die hun halve leven met elkaar samen zijn, zonder ooit met elkaar te trouwen. En dan na twintig jaar besluiten ze toch te trouwen – en een jaar later gaan ze uit elkaar. Alsof ze de onzekerheid overcompenseren en het daardoor uit elkaar valt.’

Bij de opname van de podcast, die avond, blijft Hilary Mantel aanzienlijk langer dan afgesproken. Op de bank laat Gerald discreet zijn ogen rusten. Als onze presentator zich excuseert dat hij weinig heeft gezegd, zegt Mantel: ‘Nou, maar ik heb wel naar je lieve gezicht mogen kijken.’ Hij bloost.
Ze vertelt: ‘Toen ik het begin van Wolf Hall schreef, schreef ik meteen al het einde. De jonge Cromwell ligt op de grond, zijn vader trapt hem en roept: “Now get up”. En toen wist ik dat ik daarmee ook moest eindigen, Cromwell op de grond, met de stem van zijn vader die hem commandeert op te staan. Dus ik had de emotionele arbeid van het afscheid al verricht.’
Opeens is er nu de toekomst. Het Engeland van Boris Johnson bevalt Mantel niet: te conservatief, te nationalistisch. Zoals mensen door spoken kunnen worden achtervolgd, zo kunnen landen dat blijkbaar ooit, zegt ze. Groot-Brittannië wordt achtervolgd door zijn eigen spook, het rijk dat het ooit was. Mensen kunnen het niet loslaten. Mantel: ‘Het is geen nostalgie waar Engeland aan lijdt – want de Brexit-cultuur vind je in Engeland, niet zozeer in Wales of Schotland –, het is niet de wens dat de wereldkaart weer helemaal rood kleurt, zoals ooit het empire werd aangeduid. Het is eerder een gevoel dat de Engelsen een superieur volk zijn.’
Zij en haar man hebben er serieus over nagedacht naar Ierland te verhuizen, maar voor haar werk zou dat te onhandig zijn, en daarmee ook voor zijn werk, want Gerald heeft zijn baan opgegeven om haar fulltime te assisteren.
‘Ik ben moe en ik ben 67. Ik weet dat er boeken zijn die ik niet meer zal schrijven. Een roman duurt makkelijk drie jaar en als ik verder wil, zal ik goed moeten gaan plannen. Wat ik wil, waar ik mijn tijd aan kan besteden. Het is heel gek: ik ben weliswaar nog even bezig met Cromwell, want ook dit deel zal ik voor het toneel en voor de televisie bewerken, maar voor het eerst sinds 2009 hoef ik niets meer rond hem te verzinnen. Voor het eerst kan ik weer zelf een beslissing nemen.’
De spiegel & het licht van Hilary Mantel verschijnt deze week bij Meridiaan Uitgevers, 1243 blz., € 39,99, vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Luister ook Boeken FM, de literaire podcast van De Groene Amsterdammer en Das Mag, waarin Mantel in de nieuwste aflevering te gast is.