Zowel het laatste nummer van het Amerikaanse zakenblad Fortune als dat van het Duitse weekblad Stern heeft Google op de cover. Dat is niet toevallig. Het markeert een van de zoveelste revoluties van de afgelopen jaren in het mediawereldje. ‘Big brother Google is watching you’ kopt laatstgenoemd blad en komt met een uitgebreid artikel over internationale protesten tegen de wijze waarop de zoekgigant ons persoonlijk leven vastlegt. Dit onder meer door de zogenoemde streetviews, plaatjes van ieders huis en omgeving. Volgens een door het blad verricht opinieonderzoek heeft de helft van de Duitsers bezwaar tegen een dergelijke inbreuk op de privacy. In sommige gevallen is dat eenvoudig voorstelbaar. Zoals van de man die zijn Landrover op een vrolijk uur voor het huis van ‘een vriendin’ geparkeerd had en hiermee tijdens de echtscheidingsprocedure meedogenloos geconfron teerd werd. Maar het tegenovergestelde kan ook ge-beuren. Zo heb ik in Spanje een conflictje met een buurman die bij hoog en bij laag volhoudt dat op de plek waar hij illegaal bouwt vanouds een constructie staat. Google Earth laat op genoemde plek echter ontegenzeggelijk twee bomen zien. Ik blij met, hij boos op Google. Lastiger wordt het als Google satellietplaatjes en straatgezichten koppelt aan nadere informatie zoals mailadres, werksfeer, fotoalbums, ja zelfs vriendenkring of andere persoonlijke voorkeuren. Dit laatste is eenvoudiger dan het lijkt. Naarmate we meer op internet surfen, wordt er meer van ons bekend. Het is vervolgens buitengewoon eenvoudig die persoonlijke gegevens aan elkaar en aan adressen, foto’s of genoemde streetviews te koppelen. Zo kan iedereen zien welke eigenaardigheden de buurman erop nahoudt. ‘Google is als het weer’, zegt een van de door Stern geïnterviewde specialisten: ‘Het is overal, altijd. Je kunt niet zonder.’
Vreemd genoeg wordt precies dit in Fortune ontkend. ‘Is Google over’ kopt het blad. De meest verbijsterende uitspraak in het stuk komt uit de mond van Mike McCue, een van the old Netscape guys en medeoprichter van Flipboard, een mooi vormgegeven, persoonlijk magazine voor de iPad dat Facebook-gegevens koppelt aan Twitter, favoriete websites, persoonlijke foto’s, geselecteerde teksten, sociale netwerken en nog veel meer. ‘Het is helemaal niet meer nodig om te zoeken’, stelt hij. ‘En als mensen daaraan behoefte hebben, zien wij dat bijna als een bug, een technische storing.’ Anders gezegd: de kennis van ieders persoonlijke voorkeuren is door de koppeling van gegevens dermate dat van iedereen alles bekend is. Je zoekt geen boek meer, je verneemt dat er een verschijnt dat voor jou geschikt is. Je speurt niet meer naar het nieuws, je krijgt het vanzelf. Zo doorgeredeneerd: vakanties hoef je niet meer te boeken of te zoeken, het internet kent je voorkeuren, je budget, je agenda en plant de zaak welhaast vanzelf in, je hoeft alleen nog maar even op enter te drukken. Hetzelfde geldt voor avondjes uit, ontmoetingen met vrienden, wie weet zelfs de nieuwe partner (iPhone heeft al een applicatie waarmee geilaards elkaar herkennen). Het klinkt dwaas, het is ook dwaas, maar het is volgens sommigen, onder wie genoemde McCue, dichterbij dan het lijkt. Precies om deze zelfde reden, aldus Fortune, heeft Google zijn beste tijd ook gehad. Het bedrijf is groot geworden doordat mensen vanaf de thuiscomputer vragen stelden. Google was inderdaad in de eerste plaats een zoekmachine. Maar in de afgelopen jaren is het internet dankzij Facebook, Twitter en dergelijke veranderd in een mobiele ontmoetingsplaats van een oneindig aantal virtuele gemeenschappen. Binnen die gemeenschappen zoekt men niet maar vindt of heeft gevonden. En precies dit, aldus Fortune, begrijpt Google niet. Het bedrijf bestaat uit briljante techneuten die onvoorstelbare snufjes hebben bedacht. Maar het mist kennis van de moderne sociale wereld. Anders gezegd, met Google kom je verder, met Facebook en verwante applicaties ben je er al. Zoeken of vinden, that’s the question.
Als dit waar is, zou het verschil ook wel eens een generatiekloof kunnen markeren. Ooit maakte ook ik een Facebook-account, met als gevolg dat ik nog elke dag verzoeken om vriendschap krijg. Ik ga er niet op in en op mijn facebook is niets te zien. Ik heb ook helemaal geen zin om foto’s van mezelf, vrienden of kinderen aan de openbaarheid prijs te geven. In het openbaar praat ik graag over geschiedenis, politiek, literatuur. Wat mijzelf betreft ben ik terughoudender. Bij mijn kinderen ligt het anders. De oudsten, rond de dertig, zijn nog relatief sober met persoonlijke informatie maar de jongste, rond de twintig, vermeldt elke dag de laatste en vaak meest intieme details op haar account. Ook is ze te lui om te zoeken. Alles wordt haar immers op een presenteerblaadje aangeboden. Zoeken is voor onwetenden, zegt ze zonder het met zoveel woorden te zeggen. Vinden, daar gaat het om. En ik, ik heb het (mezelf?) gevonden.