
Een van de merkwaardige kenmerken van het huidige debat over de kwestie van de democratie in de Europese Unie is de neiging om de zorgen over het gebrek aan legitimiteit te sublimeren in de pathologie van het populisme. Daarom was het grote verhaal rond de Europese Verkiezingen van mei niet dat de kiezersopkomst was gedaald naar 42,54 procent, maar het vermeende gevaar voor de democratie dat uitging van het succes van populistische partijen als het Front National in Frankrijk en Ukip in Groot-Brittannië.
Sinds 1979 is de kiezersopkomst bij iedere verkiezing voor het Europees Parlement omlaag gegaan. Uit de cijfers blijkt dat zelfs in voldragen parlementaire democratieën als Duitsland, Nederland en Engeland de meerderheid van de kiezers niet gemotiveerd was om te gaan stemmen bij de verkiezingen in mei. Maar in plaats van stil te staan bij de vraag waarom zij er niet in was geslaagd de interesse te wekken van de meerderheid van de Europese kiezers gaf de oligarchie van de Europese Unie er de voorkeur aan haar energie te concentreren in het aanvallen en pathologiseren van populistische en eurosceptische bewegingen.
Toen de vice-kanselier van Duitsland, de sociaal-democratische leider Sigmar Gabriel, de eurosceptische partijen zowel ter linker- als ter rechterzijde veroordeelde als ‘stom’, verwoordde hij een gevoel dat wijdverbreid is onder de politieke elites van Europa. Zij geloven echt dat deze ‘onwetende’ partijen de werkelijke bedreiging vormen voor de democratie en dat als zij zouden verdwijnen alles weer in orde zou komen. Met andere woorden: de miljoenen die niet zijn gaan stemmen zijn oké, want zij hebben in ieder geval niet verkeerd gestemd. Het establishment van de EU heeft er dus geen problemen mee met een electoraat te moeten leven dat geen interesse meer heeft in het politieke proces, en ziet uit naar de dag dat de protestpartijen verdwijnen en ophouden hun voor het overige weinig problematische leven te verstoren.
Het hoge aantal niet-stemmers bij de Europese verkiezingen is symptomatisch voor de uitputting van het conventionele politieke leven in Europa. Sinds eind jaren zeventig, en in het bijzonder de jaren tachtig, hebben de traditionele partijen van links en rechts een diepgaande identiteitscrisis doorgemaakt. Veel van de rechtse en middenpartijen die het politieke landschap van na de Tweede Wereldoorlog hebben gedomineerd – zoals de Italiaanse christen-democraten – kunnen hun voormalige basis niet meer motiveren en zijn aanhangers en invloed kwijtgeraakt. De grote communistische partijen ter linkerzijde zijn nagenoeg verdwenen en de invloed van de sociaal-democratie is dramatisch teruggelopen.
In reactie op deze uitputting van de traditionele partijpolitiek hebben beleidsmakers gekozen voor een uitgesproken niet-ideologische, technocratische en centristische oriëntatie. Op zijn beurt heeft de opkomst van het zogenoemde technocratische bestuur van de ‘Derde Weg’ de cultuurkloof die gaapt tussen de elites en het electoraat dieper gemaakt. De belangrijkste manifestatie van deze ontwikkeling is vermoedelijk het feit geweest dat de linkse partijen de klassenpolitiek hebben losgelaten. Deze erosie van het historische verband tussen de werkende klasse en de partijen van links is een vruchtbare bodem gebleken voor de bloei van populistische bewegingen.
Maar de steun voor populistische bewegingen beperkt zich niet tot de ontgoochelde kern van de oude werkende klasse. Bij de recente deelstaatsverkiezingen in Saksen scoorde de eurosceptische partij Alternatief voor Duitsland bijvoorbeeld verrassend 9,7 procent van de stemmen. Hoewel een deel daarvan afkomstig was van vroegere aanhangers van links kwam het grootste deel van mensen die voorheen op de christen-democratische cdu of de liberale fdp hadden gestemd. Uit deze recente verkiezingen blijkt dat de populistische bewegingen niet zozeer een ideologie – links of rechts – vertegenwoordigen, als wel een poging om een politieke gemeenschap te construeren die ontbreekt in het openbare leven.
De kwesties die de invloed van het Europese populisme bevorderen zijn voornamelijk cultureel van aard. De toenemende invloed van populistische partijen wordt vaak toegeschreven aan de ontwrichtingen en ontheemdheid die zijn veroorzaakt door de economische crisis. Ongetwijfeld heeft de economische crisis in de eurozone een klimaat bevorderd waarin protestbewegingen – zowel van links als van rechts – konden bloeien. Maar het is belangrijk om op te merken dat de groei van radicaal-populistische partijen al van vóór de crisis in de eurozone stamt. Bovendien hebben de meeste rechts-populistische partijen het meeste succes geboekt in de welvarender regio’s van West-Europa, zoals Lombardije, Denemarken, Zwitserland en Vlaanderen.
Het recente electorale succes van Ukip, het Front National en de Deense Volkspartij en de verontrustende resultaten van de extremere Jobbik in Hongarije en de Gouden Dageraad in Griekenland duiden erop dat de conventies van de naoorlogse Europese politiek stuiten op een nieuwe uitdaging. Het is een uitdaging die moeilijk te begrijpen is voor het establishment van de EU en de media. Zoals Aurélien Mondon betoogt in zijn bijdrage ‘Nuancing the Right-wing Populist Hype’ op de site Policy Network wordt de rol van deze nieuwe partijen ‘alom verkeerd begrepen, met potentieel dramatische gevolgen’.
Analyses van de spectaculaire opkomst van rechts-populistische partijen in Europa bewegen zich vaak heen en weer tussen onbegrip en morele veroordeling. De afgelopen twintig jaar, en vooral sinds de crisis in de eurozone, trachten zulke analyses dikwijls een diagnose te geven van een politieke pathologie, waarbij de aanhangers van populistische partijen worden neergezet als patiënten die niet goed weten wat ze aan het doen zijn. Sommige karakteristieken die aan hun gedrag worden toegeschreven zijn die van de wrok, een impuls om te protesteren of in het geweer te komen tegen de politieke elites of tegen de mondialisering of tegen verandering in het algemeen, een uiting van politieke wanhoop of een reactie op het multiculturalisme. De aanhangers van deze partijen worden altijd afgeschilderd als onzekere individuen, die gebukt gaan onder een sterke, irrationele angst – angst voor anderen, angst voor immigranten, bezorgdheid om hun nationale identiteit, bezorgdheid om hun manier van leven. Ze worden doorgaans veroordeeld als kleingeestige fanatici of racisten – beschamende representanten van de bevooroordeelde cultuur van vroeger.
De neiging om de aanhangers van populistische partijen af te doen als simpele zielen gaat onveranderlijk gepaard met een analyse die deze politieke organisaties omschrijft als clubs die eropuit zijn op cynische wijze de grieven van mensen te exploiteren en manipuleren. Op z’n best zijn dit protestbewegingen die de negatieve impuls van een tegenstroom vertegenwoordigen. De mogelijkheid dat voor veel mensen het stemmen op een rechts-populistische partij een positieve keuze is, en niet slechts een gebaar van protest, wordt zelden onder ogen gezien. Toch is voor veel kiezers van nationalistisch-populistische partijen het besluit om de gevestigde pro-Europese mainstreampartijen af te wijzen een positieve bevestiging van een manier van leven.
De populistische politieke cultuur staat lijnrecht tegenover die van de technocratische elite. Het morele en culturele contrast tussen de populistische en de technocratische kijk op de zaak werd eerder dit jaar treffend geïllustreerd tijdens een interview over de controversiële kwestie van de immigratie met Ukip-leider Nigel Farage. Toen Farage werd geconfronteerd met de gebruikelijke argumenten over de economische voordelen van de immigratie koos hij ervoor de veronderstelling die ten grondslag lag aan de vraag van de interviewer in twijfel te trekken door te stellen dat politiek niet alleen over economische zaken gaat. Hij wees erop dat de kwestie van de immigratie voor veel mensen niet kan worden teruggebracht tot economische voordelen – waar zij zich zorgen over maken zijn de sociale gevolgen. Het argument dat mensen vooral begaan zijn met de toekomst van hun gemeenschap en niet zozeer met het imperatief van de economische rationaliteit hadden zijn opponenten niet verwacht. Opiniemakers en politici die louter technocratische argumenten zien, kunnen dit populistische argument eenvoudigweg niet ontzenuwen. En hoewel Farage’s stelling weerklank vond bij een aanzienlijk deel van het Britse publiek, deden zijn tegenstanders en delen van de media hem af als bewijs van de economische naïviteit van Farage.
De neiging van de Europese media om het populisme af te schilderen als een vorm van een vreemde pathologie weerspiegelt het onvermogen om mensen serieus te nemen wier waarden niet overeenkomen met hun kijk op de wereld. Het Europese populisme in al zijn verschillende vormen – van de linkse Griekse Syriza-beweging tot het rechtse Front National – staat niet alleen vijandig tegenover de politieke instellingen van de EU, maar ook tegenover de culturele waarden van haar elites. Politiek theoreticus Margaret Canovan heeft opgemerkt dat het populisme, anders dan sociale bewegingen, niet louter de machthebbers uitdaagt, maar ook de ‘waarden van de elite’. Daarom richt zijn vijandigheid zich ook op ‘opiniemakers en de media’. Op hun beurt hebben de media een reëel probleem als het gaat om het begrijpen van de dynamiek van de populistische politiek. Het probleem is niet louter het tekortschieten van de armzalige analyses. Als instituties zijn de media steeds verder vervreemd geraakt van het leven van werkende mensen en staan ze zeer wantrouwend tegenover degenen die hun culturele opvattingen niet delen.
Deze tegenstelling op het gebied van culturele oriëntatie is geworteld in een sociologische werkelijkheid waarin de protagonisten twee zeer verschillende werelden bewonen. Het geürbaniseerde, aan de universiteit opgeleide en zeer mobiele politieke establishment heeft vrijwel geen contact meer met degenen op wier levens wordt afgegeven. Omgekeerd ziet de wereld van de elites vanuit het gezichtspunt van degenen die traditionelere gemeenschappen bewonen er vreemd en cultureel onbereikbaar uit. Vanuit het gezichtspunt van de kiezers van Ukip of de Deense Volkspartij zijn ‘zij’ mensen die niet ‘net als wij’ zijn.
Bij gelegenheid kunnen culturele geschillen die het politieke debat in Europa beïnvloeden een kleinzielige en zelfs bizarre indruk maken. Recente controverses over de besnijdenis van joodse of islamitische kinderen of het dragen van sluiers leggen een diepgaand gevoel van culturele onzekerheid bloot. Neem de kwestie van varkensvlees. Eerder dit jaar besloot de Deense Volkspartij, na berichten dat kinderen in sommige kinderdagverblijven in Kopenhagen niet langer varkensvleesproducten kregen, campagne te voeren tegen wat zij zag als een klap voor de culturele identiteit van de natie. Nadat deze luidruchtige campagne tot wijdverbreide verontwaardiging en bezorgdheid had geleid, zag de sociaal-democratische premier Helle Thorning-Schmidt zich gedwongen publiekelijk te verklaren dat het eten van varkensvlees een integraal onderdeel was van de Deense identiteit. ‘We moeten vasthouden aan hoe we eten en wat we doen in Denemarken’, zei ze, alvorens eraan toe te voegen dat ‘er ruimte zou moeten zijn voor frikadeller [gehaktballen]’.
Op het eerste gezicht lijkt de politisering van de gehaktbal absurd. Maar bij nader inzien is dit een paradigmatische illustratie van het idee van ‘genoeg is genoeg’. Op z’n minst een aanzienlijke minderheid van de Denen heeft begrepen dat wat zij voorheen als vanzelfsprekend beschouwden door hun politieke meesters als onderhandelbaar wordt gezien. Dat zo veel mensen zo sterk reageerden op het niet langer verstrekken van varkensvlees in de kinderdagverblijven van hun kinderen duidt erop dat wat ter discussie staat hun Deense identiteit is, waarvan zij geloven dat die wordt uitgedaagd en opnieuw wordt gedefinieerd door krachten die zij niet kunnen beheersen. Sommige analisten hebben deze reactie eenvoudigweg een xenofobe reactie op de moslims genoemd. In sommige gevallen is dat ongetwijfeld ook zo. Maar deze openbaring van culturele onzekerheid vertegenwoordigt een vraag naar de bevestiging van een manier van leven die door de heersende elites niet langer als speciaal wordt gezien.
De afgelopen decennia is de term ‘populistisch’ een scheldwoord geworden dat wordt gebruikt voor bepaalde vormen van radicale protesten. In de context van de EU is het woord ‘populistisch’ nu nauw verbonden met xenofobie, racisme, een verslaving aan een simplistische wereldvisie en een affiniteit met gedateerde en achterlijke culturele normen en praktijken. ‘Het populisme in al zijn gedaanten is antiliberaal, niet geïnteresseerd in genuanceerde oplossingen voor ingewikkelde problemen, en heeft altijd het potentieel om xenofobisch te worden’, zo luidt het oordeel in een academische analyse van de vermeende politieke pathologie van het populisme. Een andere, welwillender versie van deze kijk op de zaak zegt ‘dat het populisme kan worden omschreven als de politiek van het bieden van makkelijke antwoorden zonder in een echte oplossing te voorzien’.
Maar voorzover er een gemeenschappelijk thema is dat de uiteenlopende groepen mensen karakteriseert die op een anti-EU-partij als de Ukip in Engeland of op linkse partijen als Syriza in Griekenland hebben gestemd, is dat het verlangen naar solidariteit. In heel Europa voelen aanzienlijke delen van de samenleving zich fysiek afgescheiden van hun overheden en instituties. Zij hebben het gevoel dat ze neerbuigend worden behandeld door regeringen die menen dat hun rol niet zozeer bestaat uit het vertegenwoordigen van het volk, maar uit het bewerkstelligen van de berusting van het publiek in hun eigen lievelingsprojecten. In zulke omstandigheden voelen veel mensen zich vreemdelingen en buitenstaanders in hun eigen geboortestad of -land. Ze hebben de indruk dat hun gewoonten en tradities voortdurend belachelijk worden gemaakt door een oligarchie die claimt precies te weten wat het publiek echt nodig heeft. Als gevolg daarvan zijn veel Europeanen onzeker over hun culturele erfgoed en voelen ze zich aangetrokken tot bewegingen die beloven dat te zullen respecteren en bevestigen.
Een politiek en cultureel establishment waarvan de kijk op de wereld en de identiteit worden gevormd door invloeden die tegelijkertijd mondiaal en individualistisch zijn, kan dit verlangen naar solidariteit zelden begrijpen. De populistische partijen trachten daarentegen dit gevoel te bevestigen en beweren de mensen te steunen in hun strijd tegen een steeds verder van hen af staande elite. Dat is waar het populisme werkelijk over gaat. Het populisme doet zich uiteraard voor in een grote verscheidenheid aan vormen. Diverse motieven – van chauvinistisch revanchisme tot tegen immigranten gericht racisme en een verlangen naar sociale gerechtigheid en gelijkheid – kunnen zichzelf met het populisme verbinden. De route van een populistische beweging wordt vormgegeven door de concurrerende culturele en politieke invloeden die erop van uitwerking zijn.
Wordt het populisme momenteel vooral geassocieerd met een impuls om minderheden te stigmatiseren en buiten te sluiten, er zijn talloze voorbeelden van wat de Amerikaanse denker Christopher Lasch het ‘democratisch populisme’ heeft genoemd. In zijn boek The True and Only Heaven heeft Lasch het populisme in Amerika omschreven als een reactie op de vrije markt én de verzorgingsstaat. Hij heeft het belang onderstreept dat populisten hechten aan het nemen van verantwoordelijkheid voor hun eigen levens en omstandigheden.
Het was precies omdat het populisme zo vaak in verband werd gebracht met de egalitaire democratie in de Verenigde Staten dat zelfs delen van links het in het verleden hebben gesteund. Het kan geen kwaad in herinnering te brengen dat veel populistische bewegingen, zoals de Britse chartisten, van oudsher met links werden geassocieerd. De Amerikaanse historicus Michael Kazin heeft opgemerkt dat de taal van het populisme in de VS ruim een eeuw lang een inspiratiebron is geweest voor bewegingen van links. Pas in de jaren veertig van de vorige eeuw begon het populistische discours te bewegen van de linker- naar de rechterzijde van het politieke spectrum. Er is in beginsel geen enkele reden waarom de populistische verbeelding door één enkele politieke kleur zou moeten worden gemonopoliseerd.
Zeker in het hedendaagse Europa is het populisme een politieke ‘stijl’ geworden die door talloze, heterogene ideologische bewegingen is omarmd. In een tijd dat miljoenen Europeanen zich genegeerd en neerbuigend behandeld voelen door een politieke elite die hen minachtend behandelt, hoeft hun omarming van het populisme niet te verbazen. Deze reactie tegen een arrogante elite die het publiek als moreel inferieur wegzet is op de keper beschouwd een gezonde ontwikkeling. Momenteel is het populisme het voornaamste medium waarmee kan worden gereageerd op de antidemocratische, technocratische regeringsstijl van de Europese oligarchie.
Maar louter populisme is niet genoeg. Om iets aan het democratisch tekort van de EU te doen moet de populistische impuls zich uitkristalliseren tot een politieke beweging die het verlangen naar solidariteit kan aanvullen met de idealen van volkssoevereiniteit, instemming en een compromisloze toewijding aan de vrijheid. Dat zou werkelijk kunnen leiden tot een beweging die het openbare leven kan opschudden en betekenis kan toevoegen aan de politiek.
Battle of Ideas
In de aanloop naar het jaarlijkse Battle of Ideas Festival in Londen (18 en 19 oktober) zijn er in Europese steden tal van debatten. De Balie in Amsterdam is op donderdag 25 september het toneel voor een debat rondom de vraag waarom we bang zijn voor democratie. Terwijl democratie oprukt in regio’s die er geen ervaring mee hebben, wordt deze hoeksteen van de westerse beschaving binnen Europa steeds vaker beschouwd als een probleem. Waarom verschuilen politici zich steeds vaker achter experts en technocraten? Hebben zij misschien geen eigen visie meer? Wat is er mis met populisme?
Met: Frank Furedi, Amsterdams CDA-raadslid Diederik Boomsma, futuroloog Maurits Kreijveld en hoogleraar burgerschap Evelien Tonkens.
De Groene Amsterdammer en Tegengeluid, een nieuwe digitale nieuwsbrief met links naar de beste onconventionele meningen op internet, zijn mediapartner van Battle of Ideas.
Het debat wordt gevoerd in het Engels. Meer informatie en aanmeldingen: debalie.nl
Frank Furedi (Boedapest, 1947) is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Kent, dwarsdenker en auteur van diverse boeken over rassenrelaties, onderwijs, terrorisme en angst. Zijn meest recente boek is First World War: Still No End in Sight
Vertaling: Menno Grootveld
Beeld: Martin Sutovec / Cagle.