Sommige mensen denken dat als zij op het strand een frisdrankblikje in hun hand hebben vanuit een satelliet kan worden vastgesteld wat de exacte inhoud hiervan is. Anderen menen dat het onmogelijk is geworden je computer in te schakelen of een mail te verzenden zonder dat een almachtige inlichtingen- of veiligheidsdienst er kennis van neemt. En sommigen passen uiteindelijk hun gedrag aan. Ze kopen zolang het nog kan ouderwetse treinkaartjes omdat via een ov-chipkaart hun reisgedrag kan worden vastgelegd. Of ze besluiten een bepaalde dvd maar niet te kopen via internet, of een specifiek boek maar niet te lenen uit de bibliotheek, want je weet maar nooit.

Inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben de status gekregen van een alziend, alhorend en alwetend Opperwezen. Dit geldt in het bijzonder voor de National Security Agency (nsa), de Amerikaanse interceptiedienst die de hele aardbol en al zijn bewoners als gerechtvaardigd doelwit beschouwt. Absolute kennis van de werkwijze van inlichtingen- en veiligheidsdiensten is voor buitenstaanders onmogelijk. ‘Wetenschap’ over zulke geheime organisaties wordt dan al gauw een religie.

Als die vergelijking tussen inlichtingendiensten en het Opperwezen inderdaad opgaat, is de vraag of deze diensten uiteindelijk dezelfde ontwikkeling zullen doormaken als God. ‘God is dood’, klonk het sinds het eind van de achttiende eeuw in het Westen. Zijn we misschien tijdelijk verblind door de schijnbare almacht van geheime diensten? Zullen zij straks ook dood zijn? Zullen zij het monopolie van God te zijn verliezen? Of zal althans het wezenskenmerk van die diensten, namelijk dat ze in het geheim opereren en geheime informatie verwerken, spoedig niet meer bestaan? Zullen de diensten transparant en machteloos worden? Een keizer zonder kleren? Een God zonder mysterie?

De (vermeende) almacht van inlichtingenorganisaties heeft zich wereldhistorisch bezien razendsnel voltrokken. Weliswaar staat spionage bekend als het op één na oudste beroep, maar het heeft eeuwenlang een beperkte functie gehad. Tot in de twintigste eeuw trok menig veldheer ten strijde zonder zich al te veel aan te trekken van inlichtingen. Pas rond 1900 ontstonden inlichtingenorganisaties. Voordien was de inlichtingenvergaring meestal een min of meer persoonlijke aangelegenheid: een of andere baron verrichtte wat inlichtingenwerk voor een vorst en een bepaalde officier gold als de inlichtingenklusjesman van de bevelhebber.

Veranderingen in de technologie, zoals telegrafie en de opkomst van de luchtvaart, en maatschappelijke veranderingen als de totstandkoming van mobilisatielegers droegen bij aan een hoge vlucht van spionage kort voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daarna werd het inlichtingenwerk grotendeels verwaarloosd; inlichtingenorganisaties betaalden evenals de legers die zij ten dienste hadden gestaan een vredesdividend. Het accent kwam in de jaren twintig aanvankelijk vooral te liggen bij veiligheidsdiensten, die communistisch ‘gewroet’ en binnenlandse ‘woelingen’ in kaart moesten brengen.

Daar kwam in de loop van de jaren dertig fascistisch en nationaal-socialistisch ‘gewroet’ bij. In Europa waren de Franse en de Britse inlichtingendiensten in de jaren dertig actief om de capaciteiten en bedoelingen van Hitler-Duitsland te doorgronden. Het inlichtingenwerk droeg echter veelal een amateuristisch karakter: gefailleerde zakenlui en werkloze arbeiders werden via annonces in de krant aangeworven als agenten. Geen wonder dat, toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, grote delen van die in Nederland werkzame spionagenetwerken op de arrestatielijsten van de Duitse troepen stonden.

De jaren veertig brachten een ware intelligence revolution. Naast human intelligence of ‘humint’, de traditionele vorm van spionage met behulp van menselijke inlichtingenbronnen, kwam vooral de interceptie van elektronisch en radiografisch berichtenverkeer op, signals intelligence of ‘sigint’. Het inlichtingenwerk werd technischer van karakter, maakte meer en meer gebruik van academici voor analyses en onderging een bureaucratisering. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog zakte na 1945 het inlichtingenapparaat niet ineen. Het was dadelijk nodig voor een nieuw conflict, de Koude Oorlog, dat decennialang de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bepaalde. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat na de ineenstorting van het communisme rond 1990 de rechtvaardiging van het bestaan van deze diensten ter discussie kwam te staan. Ditmaal werd er wél een vredesdividend betaald.

De terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de VS brachten de grote ommekeer. ‘9/11’ mag dan een zogeheten intelligence failure zijn geweest, maar zulk falen is in het algemeen een blessing in disguise voor de betrokken diensten: in reactie daarop krijgen ze meestal meer geld en ruimere bevoegdheden, terwijl het toezicht tijdelijk vermindert. Dit was vanaf 2001 wereldwijd het geval, maar vooral in de Verenigde Staten.

Tegen die achtergrond vond de Amerikaanse inlichtingengemeenschap, en in het bijzonder de nsa, zichzelf en het inlichtingenbedrijf opnieuw uit. En ditmaal betrof het een ware game-changer.

Ten tijde van de Koude Oorlog was het aantal targets van westerse diensten beperkt geweest. Slechts weinigen hielden zich bezig met spionage en in de meeste westerse landen vormden communisten een steeds verder slinkende minderheid van de bevolking. In het kader van de war on terror werd in beginsel iedereen verdacht, waar ook ter wereld. Amerikaanse inlichtingen- en veiligheidsdiensten sloegen over de hele aardbol toe: met interceptie van berichten, met dodelijke drones en met ontvoeringen die leidden naar geheime gevangenissen of naar geheime folterkamers. Er leek sprake van een sluipenderwijs ingevoerd wereldburgerschap met de Amerikaanse overheid, en dan vooral de inlichtingendiensten, als soeverein.

De omvang van de oorspronkelijke geheime diensten groeide zodanig dat het niet anders kon of zij werden steeds zichtbaarder. Volgens berekeningen van The Washington Post waren in 2010 maar liefst 854.000 Amerikanen werkzaam in de sfeer van intelligence. De parkeerplaats van de nsa biedt ruimte voor de auto’s van tienduizenden werknemers en ten behoeve van de opslag van miljarden gegevens werd onlangs nog een reusachtig gebouwencomplex neergezet in de woestijn van Utah. De werkzaamheden van de nsa – een organisatie die ooit zo geheim was dat de afkorting werd uitgelegd als No Such Agency – konden niet verborgen blijven.

‘9/11’ mag dan een intelligence failure zijn geweest, maar zulk falen is in het algemeen een blessing in disguise voor de betrokken diensten

Dat was echter ook niet langer de bedoeling. Niet alleen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten veranderden, maar ook de acceptatie van hun bevoegdheden door het grote publiek. Gold een kleine twintig jaar geleden in de meeste westerse landen nog dat een goede inlichtingen- of veiligheidsdienst een organisatie was die zo min mogelijk van haar burgers wist, de afgelopen jaren is het beeld ontstaan dat zo’n dienst niet genoeg van zijn burgers kan weten.

Hoe was het bijvoorbeeld toch mogelijk dat Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh, niet 24 uur per etmaal, zeven dagen in de week in de gaten was gehouden door de aivd? Hier wreekte zich het beeld van de almacht van de diensten. Meerdere commissies die de aivd de afgelopen jaren onder de loep namen, bepleitten dat de dienst de verwachtingen ten aanzien van zijn eigen mogelijkheden beter zou moeten managen. Die commissies constateerden namelijk dat politici, media en publiek onrealistische verwachtingen over het vermogen van de dienst koesterden. Maar de aivd en andere westerse diensten lieten het beeld van de veronderstelde almacht graag voortbestaan. Dit zou mensen wellicht weerhouden van ‘domme dingen’.

Ook hier had zich een metamorfose voorgedaan. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de voorloper van de aivd, debvd, wel eens in het nieuws gekomen door mislukte pogingen om agenten te rekruteren. Dit had de Nederlandse dienst de bijnaam ‘Gestapo op klompen’ opgeleverd. De bvd was er niet rouwig om; de mensen moesten maar denken dat de bvd uit klungels bestond – de dienst zelf wist wel beter, maar hield zijn prestaties graag geheim.

Dit imago van klungeligheid is inmiddels dus vervangen door een reputatie van almacht, die niet wordt rechtgezet. De vraag of de alwetendheid van de inlichtingendiensten ook effectief is, hoefde bij zo’n geestesgesteldheid niet te worden beantwoord. Data werden verzameld because we can. Waarom zou een opperwezen tegenover gelovigen verantwoording afleggen?

Het overgrote deel van het publiek vindt die almacht, ook na de onthullingen van nsa-renegaat Edward Snowden, nog steeds best. Als reden geven mensen vaak op dat het optreden van de diensten niet erg is, zolang je niets te verbergen hebt. Maar het lijkt erop dat er meer aan de hand is. Mensen willen gezien en gehoord worden door een mysterieuze instantie die over hen waakt. Zoals God hen vroeger had gezien, toen ze eenzaam in hun bedje lagen, en hij misschien wel hun in stilte geprevelde gebeden verhoorde. Veel mensen voelen zich dan ook in het geheel niet onveilig door zo’n alwetend staatsapparaat.

Integendeel, het geeft hun het geruststellende gevoel dat ze niet onopgemerkt blijven, dat ze ertoe doen en ergens bij horen, bij een mystiek universum dat hen inkapselt in een verder vrijwel geïndividualiseerde en geatomiseerde maatschappij. En wie verder wil gaan en wil toetreden tot de inner circle van het overheidsapparaat moet bij de clerus van dit nieuwe geloof eerst te biecht gaan, in de vorm van een veiligheids- of vertrouwensonderzoek, vergelijkbaar met het gewetensonderzoek van weleer.

De ambtenaren die verantwoordelijk waren voor deze veiligheid kwamen in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet voor niets vooral voort uit kringen van rechtgeaarde gelovigen en het voormalige verzet. Zij waren bij uitstek de bewakers van de grenzen tussen goed en fout, degenen die als voorproef op het Laatste Oordeel de afwijking vaststelden van de gewenste burgermoraliteit.

De relatie van de mens met God is altijd een dubbele geweest. Enerzijds stond en staat God voor het ongekende en het onkenbare, het onzichtbare, het onuitsprekelijke. Anderzijds hebben mensen steeds gepoogd het onzichtbare zichtbaar te maken, God te herkennen: als toornende God in natuurrampen, als verwachtingen scheppende God in een brandend braambos of als helpende God wanneer hij de mens het pad effende, desnoods dwars door een zee heen.

Getransponeerd naar de wereld van de inlichtingendiensten deed zich in dit verband op 24 oktober van het vorig jaar een betekenisvol incident voor in een trein tussen Washington DC en New York. De Amerikaanse activist Tom Matzzie ving die avond tijdens zijn treinreis enkele telefoongesprekken op die een van de andere passagiers voerde in een aangrenzende coupé. Na verloop van tijd drong het tot Matzzie door dat het ging om off the record interviews die het voormalige hoofd van zowel de cia als de nsa Michael Hayden weggaf. Matzzie stuurde een aantal tweets de wereld in waarin hij verslag deed van wat hij opving. Het zorgde voor heel wat gelach. Dit was de omgekeerde wereld: een vertegenwoordiger van de nsa werd zelf afgeluisterd. Het kleine oor had vat op het grote. God was in de kaart gekeken.

Na een kwartier begon Matzzie zich in zijn tweets af te vragen hoe lang het zou duren voordat de nsa door had wat hij aan het twitteren was. Hij hoefde niet lang te wachten. Hayden verscheen en de oud-nsa-directeur maakte duidelijk dat hij inmiddels wist dat hij ditmaal zelf het slachtoffer was van een luistervink. Het voormalige geheime-diensthoofd pakte het pr-matig handig aan. Hij bood Matzzie een interview aan en ze gingen samen op de foto.

Mensen gebruiken tegenwoordig op internet valse identiteiten, wachtwoorden, encryptie en satelliet­informatie

Dit verhaal is meer dan een anekdote. Heel even had de nsa in de veronderstelling verkeerd dat de dienst iedereen kon bespioneren, van Arabische taxichauffeur tot Duitse bondskanselier en mogelijk functionarissen op het Capitool toe, maar dat de dienst zelf nooit zou worden bekeken en beluisterd. Als het dan toch zou gebeuren, hoogstens door andere staten, maar niet door individuen.

Snowden heeft echter duidelijk gemaakt dat ook de dienst zelf het object van spionage kan zijn, net zoals Bradley – inmiddels Chelsea – Manning dat eerder deed ten aanzien van andere Amerikaanse overheidsinstellingen met zijn WikiLeaks-documenten. En er waren er meer die hun voormalige spionagewerkgever een loer draaiden, zoals in het Verenigd Koninkrijk, waar oud-mi5-medewerker David Shayler het paranoïde karakter van zijn voormalige werkgever aan de orde stelde en mi6-medewerker Richard Tomlinson gevangen werd gezet na de onthulling dat deze dienst over een license to kill beschikte.

Net zoals in de vijftiende en zestiende eeuw de Hervorming vooral tot stand kwam door geestelijken die de moederkerk de rug toekeerden, zijn het ook nu klokkenluiders, die, bijvoorbeeld uit een combinatie van persoonlijke frustratie en verontwaardiging over de praktijken die ze tot voor kort zelf bedreven, zich niet langer loyaal betonen aan de moederkerk en haar eredienst. Waarom vertrouwen schenken aan een organisatie die doordrenkt is van wantrouwen? Het zijn uitingen van wat men in de inlichtingenwereld blowback noemt.

En zoals een door de roomse kerk bedreigde Luther toevlucht vond onder de beschermende vleugels van de keurvorst van Saksen, zo kon Snowden asiel zoeken buiten het bereik van de Amerikaanse regering. Waar de Amerikaanse regering meende dat de hele wereld haar strijdtoneel was geworden, moest zij, net als de kerk van Rome, erkennen dat haar aanspraken geen absolute en mondiale zeggingskracht hadden.

Hier worden de inlichtingendiensten geconfronteerd met een vraag die eerder God en zijn aardse representant van de troon stootte: hoe machtig is een wezen dat machteloos moet toekijken?

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn in hun eigen val getrapt. Big data = big leaks. Dat is een mathematische zekerheid die nog wordt versterkt doordat het oorspronkelijke organisatiebeginsel van de diensten, compartimentering of need to know, is verlaten. Na de aanslagen van 9/11 bleek dat afzonderlijke Amerikaanse overheidsinstanties over beetjes informatie hadden beschikt die tezamen voorkennis over de terroristische plannen hadden kunnen opleveren, but they didn’t connect the dots. In een gebruikelijke reactie op een intelligence failure ging de Amerikaanse overheid radicaal de andere kant op leunen. Plotseling was er een noodzaak, ja zelfs een verplichting om informatie te delen. Intelligence fusion centers en Wikipedia-achtige intranetten rezen als paddestoelen uit de grond. Met als gevolg dat nu een enkele werknemer toegang had tot miljoenen geclassificeerde documenten, die hij, als hij wilde, ook naar buiten kon brengen.

En zoals de Hervorming van de priesters een vervolg kreeg in de vorm van een Reformatie van lekenpredikers, die meenden dat ze geen bemiddelende clerus meer nodig hadden om zich toegang te verschaffen tot de essentiële data van het geloof, zo vergaat het nu ook de inlichtingendiensten. Lange tijd was intelligence een vrijwel exclusieve aangelegenheid van de overheid, zozeer zelfs dat rond 1950 bvd-hoofd Louis Einthoven nog pleitte voor een overheidsmonopolie op inlichtingenvergaring, vergelijkbaar met het geweldsmonopolie van de overheid. Naarmate inlichtingendiensten zich meer met nieuwe dreigingen gaan bezighouden, niet alleen terrorisme of de cyberdreiging, maar ook klimaatveranderingen, migratie en pandemieën, wordt het onderscheid tussen de ooit geheime diensten en bijvoorbeeld het knmi of het rivm echter steeds minder duidelijk.

Tegenwoordig zijn inlichtingenprocessen alom in gebruik, niet alleen bij inlichtingen- en veiligheidsdiensten of andere overheidsinstanties, maar ook bij het bedrijfsleven. Nu al kan men het verweer vanuit inlichtingen- en veiligheidsdiensten horen dat zij toch niet zoveel anders doen dan de grootgrutter met zijn bonuskaart. En inderdaad, er zijn tal van bedrijven die met behulp van enkele metadata early warning systems hebben ontwikkeld om in te spelen op dreigingen en kansen. Zoiets simpels als een postcode kan betekenen dat de alarmbellen gaan rinkelen als een financiële instelling een verzoek om kredietverstrekking ontvangt van iemand uit een ‘berucht’ postcodegebied.

McDonald’s heeft voor zijn Amerikaanse drive-ins een systeem ontwikkeld waarbij op basis van een camerascan van merk en bouwjaar van een auto, alsmede het aantal inzittenden, berekend kan worden welke producten enkele minuten later zullen worden besteld. De score is tachtig procent. Amerikaanse autofabrikanten bouwen sensoren in de door hen geproduceerde wagens in, waardoor zij, nadat deze de fabriek hebben verlaten, alle bewegingen ervan kunnen volgen. Verzekeringsmaatschappijen verlangen straks hetzelfde. Een Amerikaans winkelbedrijf stuurt vrouwen die soms zelf nog niet weten dat ze in verwachting zijn reclame voor de aanstaande moeder, omdat zij een switch hebben gemaakt in hun shampoo-keuze die kenmerkend is voor zwangere vrouwen.

Maar inlichtingendiensten baseren zich toch op geheime informatie? Dat is toch hun onderscheidende kenmerk? Dat blijkt maar zeer ten dele het geval. Ten tijde van de Koude Oorlog was de stelregel dat tachtig procent van de informatie die zulke diensten gebruikten openbaar was en slechts twintig procent uit geheime bron kwam. Inmiddels is in veel handboeken over intelligence de ratio 80:20 voor de laatste jaren bijgesteld naar 95:5 of zelf 96:4.

Ruim vijf jaar jaren geleden beweerde Don Burke, de architect van cia’s Intellipedia, zelfs dat er over vijftien jaar geen geheimen meer zullen bestaan. Het toenmalige hoofd van de Canadese interceptiedienst csis, Richard Fadden, merkte in 2012 op dat er in het huidige gedigitaliseerde tijdperk voor de James Bonds van deze wereld steeds minder geheimen overbleven om te stelen. Zelfs voor wie deze uitspraken met een flinke korrel zout neemt, is deze tendens onmiskenbaar.

Maar betekent dit dat u en ik ook …? Inderdaad. Enkele jaren geleden schreef de Amerikaanse inlichtingenexpert Kris Wheaton een provocerende blog onder de titel Top 5 Things Only Spies Used To Do (But Everyone Does Now). Mensen gebruiken tegenwoordig op internet valse identiteiten, wachtwoorden, encryptie, (agenten)netwerken, zoekmachines die volgens hen geen sporen achterlaten en ten slotte ook satellietinformatie (Google Earth). Als iemand twintig jaar geleden een beschrijving van dit gedrag had gezien, zou hij gedacht hebben dat het om een inlichtingen- of veiligheidsdienst ging; nu vertoont iedereen dit gedrag. Diverse Amerikaanse inlichtingenprofessionals hebben al pogingen ondernomen om particuliere inlichtingennetwerken in het leven te roepen die de overheid zouden moeten ondersteunen. Maar waarom zou steun aan de overheid het noodzakelijke doel moeten zijn? Waarom niet gewoon voor jezelf beginnen? Eventueel als tijdverdrijf, zoals veel hackers dat ook al doen?

God is niet buiten jou; God is in jou en je medemens. God is dood of God is alom – het maakt niet uit. De inlichtingendienst is niet dat reuzenbrein met zijn enorme absorptievermogen die zich de ether heeft toegeëigend, maar dat ben jij met je laptop en je toegang tot de cloud.

Bob de Graaff is hoogleraar inlichtingen- en veiligheidsstudies aan de Universiteit Utrecht én de Nederlandse Defensieacademie in Breda