In besprekingen van opera’s worden tekstdichters meestal terloops besproken of helemaal niet ge noemd. Het niveau van libretti kan nogal verschillen. Dichters als Hugo von Hofmannsthal en W.H. Auden hebben van het operatekstboek een waar kunstwerk ge maakt. Ook Hindemith koos een belangrijke tekst. Hij moet me teen gefascineerd geweest zijn door de afgebeten, stamelende woordenstroom van de eenakter Sancta Susanna. Ein Gesang der Mainacht van de dichter en toneelschrijver August Stramm (1874-1915), thans in Nederland ten onrechte geheel vergeten. Stramm roept daarin de sfeer op van het willen en niet-willen van seks. Met zijn gedichten, waarin volzinnen bijna niet voorkomen, schiet hij de onder elkaar geplaatste woorden af als kogels uit een machinegeweer (Stramm viel in de Eerste Wereldoorlog). Hij had in de jaren twintig grote in vloed op twee bekende Nederlandse dichters: H. Marsman en Hendrik de Vries.

Hindemiths puur instrumentale werken uit 1920/21 passen in dat wereldbeeld: brutaal, dissonant, af gebeten en overdonderend. Hij was de «bad boy of music» in Duitsland. Met zijn Sancta Susanna be gint een «symfonisering» van de opera, die niets met Wagner van doen heeft. De muziek wordt autonoom. Psychologische hoofd mo tieven zal men tevergeefs zoeken. In deze eenakter is alles uit één thema ontwikkeld: zwoele lentenacht en catastrofe tegelijk in een plastische melodie voor de fluit, symbool voor de onderdrukte seksualiteit, die steeds in varianten terugkeert.

Sancta Susanna was het derde deel van een triptiek. Het eerste was gebaseerd op een tekst van de schilder Oskar Kokoschka, het tweede een spel voor Birmaanse marionetten. In 1922 ging het triptiek in première in Frankfurt. Van religieuze zijde kwamen meteen protesten. In de pers schreef men dat «de expressionistische pseudo-kunst haar tijd gehad heeft. Op de gevel van de opera staan de woorden ‹Voor het Ware, het Schone en het Goede› met gouden letters geschreven. Als de leiding van de opera deze drie begrippen had gevolgd dan zou deze uitvoering nooit plaats hebben gevonden!»

Volgens de scribent was het allemaal perversiteit en zwijnerij. Twee nonnen, Suzanna en Klementia zijn in diep gebed verzonken voor een bijna naakte levensgrote Christus. Het is een zwoele lentenacht. Zij horen verliefd ge fluister van een jongen en een meisje. Dat windt hen op. Klementia vertelt dan het gruwelijke verhaal van de non Beata; dertig jaar geleden besteeg zij naakt het altaar en omhelsde Christus, tot ontzetting van de andere nonnen. Voor straf werd zij levend ingemetseld. Suzanna raakt na dit verhaal in extase, werpt haar kleren van zich af en doet hetzelfde als Beata. In een groots pandemonium eindigt het stuk met de kreet: «Satana!»

Een later zeer braaf en conformistisch geworden Hindemith liet in 1958 vastleggen dat uitvoeringen van de drie eenakters niet meer zouden worden toegestaan. Het is een wonder dat Opera Spanga de erfgenamen zo ver heeft gekregen dat dit werk uit Hindemiths opstandige jeugd in Nederland weer gespeeld mag worden. Het regieconcept van Corina van Eijk en Margrit Vrenegoor is buitengewoon origineel. Eerst wordt de opera opgevoerd met nonnen, na de pauze met de monniken Matheus en Klemens. In de versie met de mannen is het seksuele meer expliciet. Een halfnaakte jongeman bevindt zich op het altaar in de armen van een geraamte – de altijd aanwezige dood. Tussen hem en de jonge monnik speelt zich een liefdesspel af. Als de turbulentie op zijn hoogtepunt is, kussen zij elkaar. Een kus van de dood? De mannenversie geeft terugblikkend ook aan het eerste deel een pikant tintje. Hadden de nonnen ook zo ver willen gaan?

Van 6 tot 8 mei in de Duif te Amsterdam. Verder in Leeuwarden, Bant, Blesdijke, Almere en Rotterdam

(18 juni). Per avond twee voorstellingen: 21.00 en 22.30 uur. www.operaspanga.nl