Serge Diaghilev (1872-1929) was van Russische adel en van jongs af aan geboeid door álle kunsten. Hij wordt vaak «impresario» genoemd. Ik vind dat te veel naar Joop van den Ende ruiken, naar succes en naar scoren. Diaghilev hield de vinger op de hartenklop van de tijd, zijn antennes waren gericht op de brutalen, de durfals, de moedigen en niet op de makkelijken in de muzen. Zijn persoonlijke muze was Vaslav Nijinski (1890-1950), een danser die kon vliegen, althans een sprong één seconde kon stilzetten, een androgyne jongen met een goddelijk lijf, geruime tijd ook Diaghilevs minnaar. Er zingt veel Diaghilev/Nijinski rond in Nederland, deze maanden, gedeeltelijk aangejaagd door de mooie tentoonstelling in het Groninger Museum, In dienst van Diaghilev, waarin de talloze kunstenaars die de Russische «impresario» aan zich, en vooral aan zijn gezelschap Ballets Russes, wist te binden, bij elkaar zijn te zien (nog tot eind maart). Als het ware om die tentoonstelling heen zijn ook talloze voorstellingen gemaakt. Eén daarvan is een theatrale dubbelbiografie, Nijinski en Diaghilev, gek van dans: De ondergang van een genie. Pieter van de Waterbeemd leverde het script, Peter de Baan en Floor Maas tekenden voor de regie, Toer van Schaijk was verantwoordelijk voor de choreografie en de vormgeving.
De voorstelling speelt zich af op het moment dat Nijinski is getrouwd met de Hongaarse Romola de Pulski en door de diep gekrente Diaghilev uit het gezelschap is gezet. Bij de danser Nijinski tekenen zich de eerste verschijnselen van waanzin af, uiteindelijk uitlopend op een lange queeste langs allerlei psychiatrische inrichtingen. Diaghilev heeft zich verbonden aan een nieuw talent, choreograaf Leonid Massine, tevens zijn nieuwe minnaar. Ze proberen Les Ballets Russes op koers te houden, zónder Nijinski wat bijna niet kan, Les Ballets Russes was immers ongeveer synoniem met Nijinski, al thans in de hoogtijdagen, tussen 1907 en 1916. De vertelling over de gekte van de danser en de rancune van de impresario komt in Nijinski en Diaghilev vrij traag op gang, overstijgt in het eerste half uur eerlijk gezegd niet het niveau van gezeur en gezever. Kort daarop is het spel definitief op de wagen: Nijinskis vrouw Romola gaat op bezoek bij Diaghilev om de terugkeer van de danser bij Les Ballets Russes te bepleiten: een op het scherp van de argumenterende wanhoop gespeelde scène tussen Saskia Temmink (Romola) en Michel van Dousselaere (Diaghilev). Daarna kan de voorstelling geen moment meer stuk. Vincent Croiset groeit in het demonstreren van de diverse stadia van gekte waarin Nijinski verdwaalt. Kees Wieringa stijgt boven zichzelf uit als de tierend improviserende pianovirtuoos/componist Igor Strawinsky.
En dan komt de slotscène. Nijinski komt nog één keer in het repetitielokaal van Diaghilev. Niet om te dansen maar om te kijken. Hij ziet hoe de nieuwe sterdanser van Les Ballets Russes, Serge Lifar (Benito Marcelino), zijn (Nijins kis) LAprès-midi dun faune danst, op de hallucinerende muziek van Debussy. Diezelfde hiëroglie fische en hoekige profielen die we kennen van de beroemde Nijinski-fotos prachtig, maar wel een echo, een kopie, een mooie kopie overigens. Daarna laat acteur Jorrit Ruijs (die de choreograaf Massine speelt) zien dat hij naast acteren ook geweldig kan dansen: op Strawinskys Petroesjka, het treurige verhaal van de opgesloten poppenkastpop, opnieuw een kopie, en een echo van de waanzin in de door zijn impresario/minnaar gedresseerde geniedanser Nijinski. Daarna is het voorbij. Nijinski wandelt met zijn vertwijfelde vrouw het oog van de waanzin binnen. Diaghilev neemt mompelend afscheid: «Vaarwel, mijn lief.» Slot van een memorabele voorstelling.
Nijinski en Diaghilev, gek van dans reist nog tot eind februari door het land. De tournee eindigt op 24 en 25 februari in de schouwburgen van Utrecht en Amsterdam Inlichtingen:[www.international performingarts.nl](http:// www.international performingarts.nl)