‘Door de schone letteren’, schrijft hij, ‘wordt de snelle, slimme, streetwise lezer niet bediend, de traditionele roman met zijn doorwrochte trage informatieopbouw doet hem gapen van verveling. Als het op de achterflap al niet te lezen was, snapt hij na twee bladzijden dat hier een coming-of-age-verhaal-met-drugs-en-existentiële-leegte aankomt, of een familie-etentje-met-een-vreselijk-geheim.’ Dit is een heel behoorlijke samenvatting van de huidige stand van de romankunst. ‘Na drie alinea’s’, vervolgt hij, ‘heeft hij een helder beeld van de schrijfstijl en dan móet hij nog tweehonderd bladzijden.’ En dan volgt de klap op de vuurpijl: ‘Vier uur zitten lezen voor drie, vier mooie zinnen, een aparte gedachte of een onverwachte wending? Ja, gekke Henkie!’ Die laatste kreet komt ook voor in Oosterhoffs nieuwe boek; iemand besluit door te rijden als hij getuige is van een ongeluk: ‘Gekke Henkie! Hij gaat zijn vrije middag niet laten bederven.’

En toch laat hij met Op de rok van het universum de romankunst niet helemaal barsten. Er zitten tamelijk klassieke romanelementen in. We volgen af en toe scènes uit het leven van Roelof de Koning, dierenarts. Geboorte, jeugd, huwelijk, carrière en dood. Maar die scènes zijn ingebed in een encyclopedische stortvloed van verhalen, romansamenvattingen, verkort navertelde mythes, moppen, anekdotes, lulkoek, onbruikbare kennis, scènes van de straat, opmerkingen, beschrijvingen van voorwerpen, doktersverslagen et cetera. Je zou kunnen proberen die ‘verhalen’ in hanteerbare rubrieken onder te brengen en aldus het ‘geheim’ van deze roman te achterhalen. Ik heb er een eerste begin mee gemaakt maar besloot er toch weer mee op te houden. Dat werd niks. Ik kwam tot rubrieken als ‘toeval’, ‘ongelukken’, ‘mens en dier’, ‘wat na de dood blijft’, ‘seks en dier’, ‘dromen’, ‘seks en mens’, ‘conceptuele kunst’, ‘domheid’, ‘doodsbed taal’, ‘ongelukken’, ‘misverstanden’.

Zo’n boek is dit dus, ik was er braaf mee bezig, ongeveer zoals ik vroeger krantenknipsels in mappen zat te doen. Maar wat heb je eraan? Er is helemaal geen geheim, misschien is dat de achterliggende idee van dit indrukwekkende Oosterhoffse naslagwerk. Er is geen geheim, er is toeval en er zijn verhalen, of alleen zinnen met een beschrijving. Soms zijn het rare maar mooie mythische verhalen die Oosterhoff noteert: ‘Een pasgeboren berenjong is nog geen beer, maar een onbeholpen vleesklomp. Zijn moeder likt hem in vorm, met poten en een snuitje.’ Of juist heel gewone of gruwelijke. Verhalen die een mens inbedden en die hem begeleiden. Zo is er een item waarin parende geslachtsdelen met elkaar praten: ‘Terwijl de geliefden zwijgen brabbelen de liefdesorganen honderduit. “Had ik je maar eerder ontmoet.” “Wees maar liever blij met het nu.” “Je hebt gelijk, wat ben je toch een wijs lief kutje.” “Ik sla het boek van je billen open, het is niet leeg maar vol verstand.” “Vol vieze praat.” “Aan een half woord genoeg.” “Wat ben je lief, wijs kutje.” “Sst…”’

Ik schaamde me voor het onversneden cynisme en de horror die bij Oosterhoff opduiken

Ik moet maar eens leren niet te zoeken naar ‘geheimen’ of ‘kernen’ in romans, vooral als ze er niet zijn. Maar zo heb ik het geleerd, alles is samenvatbaar, alles bevat een geheim en ieder geheim bevat een nieuw geheim. Deze roman nodigt ertoe uit geheimloos te gaan lezen. Je te bevrijden van het keurslijf van de weldoordachte verhaallijnen die op het einde samenkomen in gelukkige of ongelukkige samenlopen. Gaap gaap.

Oosterhoff probeerde met dit verhaalwerk, dat hij roman noemde, een bijna vergeten traditie nieuw leven in te blazen. Die van de onsamenvatbare roman als het leven zelf. Niet voor niets dat hij in Terras het prozagedicht N30+ van Jeroen Mettes uitvoerig bestudeerde en probeerde te analyseren. Mettes ondernam in zijn ‘gedicht’ een poging de wereld in botsende zinnen opnieuw te laten ontstaan met als geplande uitkomst een nieuwe wereld. Oosterhoffs roman past in deze traditie, waartoe in Nederland ook het prozawerk van Cornelis Vaandrager hoorde (zie De Reus van Rotterdam (1971) en De Hef (1975)). Hij wil in zijn roman niet ‘de wereld’ ondermijnen via morele oordelen maar haar beschrijven, misschien is inschrijven een beter woord. Hoe je ingeschreven wordt in de wereld en weer uitgeschreven. Oosterhoff noemt Mettes’ gedicht midden tussen een opsomming van afbeeldingen op dienbladen: ‘Een stel canvas kussens met opdruk: N30+, UK56, X, in de hoek van de taupe sofa.’ Taupe sofa? Waar heeft hij dat vandaan? Google levert vele afbeeldingen van ‘Taupe Sofa Home Design Ideas’, met plaatjes en al, maar als je Oosterhoffs boek zo gaat lezen, is er helemaal geen houden meer aan. Dan wordt lezen uitbreiden tot in het oneindige, misschien moeten we het geheim of de kern toch in deze richting zoeken. Het oneindige in de lezer planten: het leven als roman. Ik betrapte me erop dat ik de woorden ‘taupe sofa’s’ vele malen snel voor me uit begon te prevelen. Niet doen! Het leidt tot niets. Ja, tot betekenisloosheid.

Gapen van verveling is er bij deze roman dus niet bij. Ik zat vaak mee te schrijven, te glimlachen, waarom weet ik niet eens (om de zinnen en de rarigheden natuurlijk!), te huiveren bij de gruwelen die de schrijver opdist, mee te denken met van alles. Bijvoorbeeld met de dood van Roelof die in een woordenstroom van plantennamen oplost. Ik werd zelf ‘gekke Henkie’. Ik schaamde me plaatsvervangend en toch ook bevrijd voor het onversneden cynisme en de horror die opduiken, ik grinnikte om de inventiviteit van deze encyclopedist, die zijn knipselmappen voor iedereen zichtbaar opengooide, om de vele, vele gektes, om de invallen en de vrolijke terzijdes. En ik probeerde op pagina 265 het cryptogram op te lossen: ‘Een cryptogramopgave: “Deze scherpe analyse kan iedereen maken”.’ Wie heeft de oplossing?


Beeld: Tonnus Oosterhoff. Inventief encyclopedist