
Ieder weldenkend mens wist precies wat Martin Scorsese bedoelde toen hij in 2019 in een artikel in The New York Times schreef dat superheldenfilms geen cinema zijn, maar ‘pretparken’. Vervolgens definieerde hij precies wat we hierdoor zijn kwijtgeraakt: ‘Onthulling. Esthetische, emotionele en spirituele onthulling. [Film] ging over personages, over de complexiteit van mensen en hun tegenstrijdige en soms paradoxale aard, over de manier waarop ze elkaar pijn kunnen doen en elkaar kunnen liefhebben en dan opeens oog in oog met elkaar komen te staan.’
Rond die tijd had ik ze ook opgegeven, zeker als het ging om superheldenfilms uit de stal van Marvel die grossierden in ironische grappen en slaapverwekkende explosies. Toen kwam, ook in 2019, Todd Phillips’ Joker, waarin Joaquin Phoenix de aartsvijand van Batman speelde. Het bleek een meesterwerk, ironisch genoeg een werk geïnspireerd door Scorsese’s eigen jaren-zeventigklassieker Taxi Driver.
Nu hebben we The Batman, en op een donderdagavond bevond ik mij op een bioscoopstoel tussen de fanboys, de geeks met de T-shirts, de nerds met de diepe gesprekken over de Batmobile, de batsuit en de vraag of de film zo cool zal zijn als Christopher Nolans The Dark Night (2008) met Heath Ledger als Joker.
Hier gaan we, dacht ik. Pretpark. Toch zat ik daar maar mooi. Vol hoop. Want The Batman heeft onmiskenbaar een aantal trekpleisters: de hoofdrol is voor Robert Pattinson, een van de beste acteurs van dit moment, zie Claire Denis’ High Life (2018); de regisseur is Matt Reeves die in 2008 Cloverfield maakte, een schitterende rampenfilm in cinéma vérité-stijl, en daarna mijn hart stal met de laatste twee Planet of the Apes-films. Ook is The Batman geen Marvel, maar DC (Detective Comics), en het originele Detective Comics, waarin Batman in 1939 in nummer 27 zijn verschijning maakte, lees ik al mijn hele leven lang. Keerzijde: het gelijk van Scorsese, namelijk dat echte cinema zich te vaak laat verdringen door ‘blockbusterdenken’.
Wat ik heb gezien: een detectiveverhaal in de stijl van film noir waarin ‘esthetische, emotionele en spirituele onthulling’ alles bepalen. De stad Gotham is duister en nat, een nest van misdaad, corruptie en gruwelijk geweld. Bruce Wayne, Batman, is een getraumatiseerde, geradicaliseerde jongeman, net als The Riddler, een seriemoordenaar met een leger online-volgelingen die een staatsgreep plannen. Ook heb je Oswald Cobblepot oftewel Penguin, een fabuleuze rol van Colin Farrell, en aan het einde maakt Joker zijn opwachting in het gekkenhuis Arkham. John Turturro speelt, heerlijk, een gangsterleider. Selina Kyle alias Catwoman (Zoë Kravitz) is er ook, net als detective Jim Gordon (de fabuleuze Jeffrey Wright) en Alfred Pennyworth (Andy Serkis), Batmans butler en surrogaatvader.
In het verhaal hebben deze personages álles om te verliezen en leggen ze hun ziel bloot in hun persoonlijke strijd en in hun worsteling met elkaar. Dit raakt je, drie uur lang. Terwijl de zaallichten aan gingen, realiseerde ik me dat we ‘superheldenfilms’ als containerbegrip in de prullenbak kunnen doen – dankzij Joker en The Batman. Deze films passen naadloos in Scorsese’s definitie van wat cinema zou moeten zijn.
Nu te zien