
Vanessa Benelli Mosell nam voor Decca Alexander Skrjabin en Klavierstücke van Karlheinz Stockhausen op; van de 23-jarige Beatrice Rana verscheen bij Warner Classics een cd met naast het obligate Eerste van Tsjaikovski Prokofjevs Tweede pianoconcert, een van de spectaculairste maar te weinig gekende monstres sacrés uit de virtuozenliteratuur.
Ze zijn allebei mooi, wat bij platenmaatschappijen altijd meespeelt; een goede cover is het halve werk. Ze staan er dan ook uiterst zichtbaar op; Rana in een air van luchtige fragiele charme, Vanessa Benelli Mosell als de hooggehakte societybitch die ze met haar oefenregime voor onspeelbare stukken vast niet is. Zo werkt commercie, de personalitymarketing druipt ervan af. Maar spelpeil en repertoirekeus, tot op zekere hoogte, rechtvaardigen het opportunisme; dit zijn geen eendagsvliegen.
De nieuwste Decca-uitgave van Benelli Mosell, die de Klavierstücke onder toezicht van de componist instudeerde, levert niettemin sterke munitie voor mijn standpunt dat jonge spelers moeten ophouden zich op het klassiek-romantische domein met grote voorgangers te willen meten. Het is niet erg dat Benelli in de Skrjabin-preludes Op. 11 nogal veel pedaal gebruikt – vergelijk dat met de perfecte pedaalbeheersing van Rana in haar opname van Skrjabins Tweede sonate; wél dat je haar in de bestudeerd langzame Etude Op. 2/1 hoorbaar hoort concurreren met de groten die het kunstje allemaal al eens vertoonden; het zoeken naar de eigen toon zet de expressie onder druk en daar komt kramp van. In de Etude Op. 8 nr 12 hoor je bij wijze van spreken per maat op wie ze niet wil lijken. Bovendien is het grof. Zich klein maken en vanuit een nulpunt spanning construeren valt haar zwaarder dan Rana.

Maar wat hoor je in Stockhausens Klavierstück XII – onderdeel van de opera Donnerstag aus Licht – hoe bevrijdend de ontkoppeling van speeltradities werkt. In deze wonderlijke theatermuziek voor spelende actrice is ze vrij, hier is dat geknevelde gereedschap inzetbaar. En dan valt op wat een geweldige muziek dit is, en hoe dicht zij aanschurkt tegen de traditie van romantisch virtuozendom – maar zonder de historische belasting. De rook trekt op.
Rana – geprezen door Martha Argerich, de best spelende vrouw op aarde – is zowel verfijnder als atletischer. Haar Prokofjev is ontwrichtend. Ik heb de massief onspeelbare cadens van het eerste deel nooit zo overweldigend gehoord. Het niet geweldig maar geconcentreerd spelende Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia onder Antonio Pappano antwoordt gloeiend van trots en vervoering. In het middendeel van het Tsjaikovski-concert, dat je nooit meer wilde horen, hoor je haar die eerste zachte tonen van de solopartij met een perfect piano als parels in het zachte strijkersvlees draperen. Toch overtuigt ook zij het meest op minder platgetreden paden, lees Prokofjev. Moge de tijd komen dat vertolkers van dit kaliber zich vrijwel geheel op de muziek van de afgelopen eeuw richten; en moge voor deze nieuwe generatie de twintigste eeuw worden wat voor Horowitz de negentiende was.
Beeld: (1) Beatrice Rana (Marie Staggat / Warner Classics); (2) Vanessa Benelli Mosell (Matteo Niccolai)