Ze hebben min of meer hetzelfde gezicht; deze expert met haar vastberaden uitdrukking en die van vorige week, met zijn driftige handgebaren. ‘Praten over geld is essentieel’, zegt deze expert. ‘Nu meer dan ooit.’ Het gezicht van de rede, denk ik. Van de ordening. (Er zit iets laatdunkends in die gedachten, dat hoor ik zelf ook wel. Een afwerende beweging, een schamper lachje dat ik lang geleden al moet hebben aangeleerd.)
De experts zitten aan tafels om over een boek of onderzoek te vertellen, ze worden geciteerd in de krant, ze rollen voorbij op een beeldscherm. Soms hebben ze een stappenplan. Of tien nuttige tips. Ze hebben gelijk, natuurlijk – nu meer dan ooit – maar hun toon is zo opgeruimd voor de chaos waaraan ze refereren, ze doen zo denken aan wit, gelinieerd papier of Excel-bestanden, niet aan de smoezelige folders of gekreukte kassabonnetjes die ik me herinner, niet aan de warrige, met balpen gekriebelde cijferreeksen op de achterkant van een belastingenveloppe.
‘Samen een overzicht maken van maandelijkse uitgaven’, zegt deze expert. ‘Kan al een mooi gesprek opleveren.’ Wat het óók kan opleveren, denk ik, is de smaak van ravioli uit blik. Voelen hoe je schoenen knellen. De blijdschap om een merkloze walkman en hoe die na één dag de geest gaf. Het klasgenootje dat mij haar nieuwe blouse wilde lenen voor het schoolfeest – diepbruine ogen, lang, glanzend haar dat vaag naar perzik rook – en me, toen ik hem aanhad, van een afstandje bekeek om verwonderd te constateren dat het niets uitmaakte. ‘Ik dacht altijd dat het door je kleren kwam’, zei ze. ‘Maar kijk, nu lijkt mijn blouse gewoon tweedehands door jouw gezicht.’
Praten over geld is nóóit praten over geld. Praten over geld is praten over hebzucht en angst, over begeerte en macht, over veiligheid en verlangen. Over je jeugd, je ouders, je dierbaarste bezittingen, je grote verliezen. Dat neemt niet weg dat alle experts gelijk hebben. Natuurlijk hebben ze gelijk. (Misschien is het de trots van mijn moeder, die ik als kind heb opgeslagen. Misschien is het háár afkeer van buitenstaanders en háár geloof in de loyaliteit van lotgenoten die in mij heeft postgevat. ‘Wij zijn rijk op andere manieren.’)
De expert van vorige week, die met de driftige handgebaren, was geërgerd omdat iedereen naar zijn eigen jeugd bleef vragen. ‘Alsof je niet over armoede mag praten als je er niet zelf in bent opgegroeid.’ Dat is waar, dacht ik. Als het om geloofwaardigheid gaat wint persoonlijke ervaring toch al vaak van professionele deskundigheid, gevolgd door een discussie over het gewicht, de duur, de waarde van die ervaring. Arm, ja. Maar arm genoeg? En toch. Het vreemde verlangen bij smoezelige folders te blijven horen, kassabonnetjes, cijferreeksen – de weerzin tegen orde, is dat uit te leggen? (Mijn moeder: ‘Bij iets nieuws ben je altijd bang dat het stuk gaat, bij iets ouds ben je gewoon blij dat het er is.’) Praten over geld is praten over de waarde die je jezelf hebt toegekend, lang geleden, toen je met een geleende blouse voor de spiegel stond en zag wat anderen al lang hadden gezien.
Van elk verlies
De verloren tand onder het kussen, het hoopvolle
hoofd in ondiepe slaap er krachtig opgedrukt.
Alles kan ontsnappen.
Van elk verlies moet iets goeds komen, dat is beloofd.
Dat het vertrouwen en de aangeboren hoop
lang bij ons mogen blijven.
Sommige dingen weten we liever niet.
Er is de ernstige oudertaak dingen niet aan te leren.
Zelfs geen guitige toespeling over het kinderhoofd heen!
De slaap, de slaap, en het donker kolken van taal.
De bedoeling, de winst en de rekening.
Het kind.
Mark Boog
Uit: Maar zingend
Uitgeverij Cossee, 2013