Onder aankomende studenten groeit de belangstelling voor het vak Duits, zo stond onlangs in de krant. Het loopt nog niet storm, maar de taaie afkeer van de taal van onze grote oosterbuur lijkt verdwenen. Dit is een bemoedigende ontwikkeling, want wie geen toegang heeft tot de Duitse taal en cultuur ontgaat veel waardevols en mist zaken waarvan het de moeite loont kennis te nemen.

Neem nu de jongste roman van Martin Walser, Angstblüte. Natuurlijk kan men leven zonder Walser. Deze deels verbitterde oude man heeft de afgelopen jaren herhaaldelijk ergernis gewekt met zijn eigenzinnige mening over de omgang met het nazi-verleden en zijn weerzinwekkende roman over een bekende Duitse recensent. Maar Walser is ook de man die virtuoos de Duitse taal hanteert en een scherp waarnemer is van mensen en ontwikkelingen in de Duitse samenleving. Angstblüte getuigt daarvan.

Walser is thans 79 jaar en woont aan de Bodensee, waar zich ook vaak zijn romans afspelen. Hij heeft dit keer echter voor een andere omgeving gekozen. In Angstblüte maakt de lezer kennis met de opzichtige charme van de bourgeoisie van München. Een van de romanpersonages woont in een villa, gebouwd naar de idee van Neuschwanstein, het bizarre sprookjesslot van de Beierse koning Ludwig II. En net als deze excentrieke negentiende-eeuwse koning houdt de rijke kunst- en antiekhandelaar Trautmann hof in de Sängersaal, waar hij de ‘culturele fractie’ van München trakteert op wijsheden ontleend aan Voltaire. Deze Trautmann is getrouwd met Gundi, die haar extravagante smaak in een tv-talkshow mag etaleren. In deze kleine wereld der ijdelheden rijdt een ander personage rond in een witte Rolls Royce.

Toch is dit celebreren van rijkdom en cultuur niet waar het in deze roman om draait. Walser heeft veel meer een oud thema – seks op rijpere leeftijd – opgepakt (en daarmee zijn laatste roman Augenblick der Liebe voortgezet) en daaraan een nieuw thema toegevoegd: geld.

Dat hij naast het libido van de oudere man geld, of beter het beleggen van geld in aandelen, tot zwaartepunt heeft verheven, toont Walsers zin voor actualiteit. Want is dit niet de tijd van hedge- en private equity-fondsen, van zwerf- en durfkapitaal? Hangt ons wel en wee niet af van koersontwikkelingen op de internationale beurzen? En is de schaamteloze zelfverrijking door topmanagers en de hebzucht van investeerders niet de ultieme uiting van de algemene begeerte naar geld? En niet te vergeten al die banken, fondsen en adviesbureaus die dagelijks hun ‘financiële producten’ propageren.

Karl von Kahn, de protagonist in Angstblüte, is zo’n beleggingsadviseur. Hij is geen kleine jongen in deze branche van speculanten. Hij is vermogend en ook zijn klanten zijn welgesteld. Hij jongleert zelfbewust met aandelenportefeuilles, maar ergens schuilt ook de angst dat het financiële koord, wanneer het al te zeer wordt gespannen, kan knappen. Maar ophouden kan hij niet. ‘Je bent bang. Natuurlijk ben je bang. Angst is het motief voor alles. Angst maakt je sensibel. Jouw angst bloeit in je op, heeft een geur die de werking heeft van een drug.’

Kahn vindt consumeren banaal. Geld is geen betaalmiddel, geld is er om te beleggen, zodat het groeit en groeit en er mooie ronde bedragen ontstaan. ‘De zin van het geld is het getal’, aldus Kahn, en daarom is geld beleggen het hoogste wat er is.

Walser, die zich grondig heeft verdiept in het beurswezen, laat Kahn vrijelijk filosoferen over het vermenigvuldigen van geld. ‘Rente is de spiritualiteit van het geld. Wanneer de rente dan weer rente oplevert, als dus samengestelde interest ontstaat, dan wordt spiritualiteit muziek.

Dit is geen beeldspraak, geen vergelijking, dat is zo. De getallen van de samengestelde interest zijn noten. Als we echter rente op rente op rente beleven, beleven we religie.’ Geld als nieuwe god.

Kahn, een man van begin zeventig, vertelt dit aan Joni Jetter, een actrice van 33 jaar op wie hij op slag verliefd is geraakt. Wat Kahn niet weet, is dat een gewetenloze filmproducent de mooie Joni doelbewust heeft ingezet om Kahn te verleiden, zodat deze twee miljoen euro in een nieuwe film zal investeren. De verliefde en jaloerse Kahn zal dit pas ontdekken als hij het filmscript leest, dat deels zijn huidige leven weerspiegelt.

Dat zowel in het rijk van het grote geld als in de wereld van de cultuur list en bedrog een rol spelen, zal niemand verbazen. Geld en ethiek zijn blijkbaar moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Dat het anders kan, heeft Walser zijn lezers niet willen onthouden. Daartoe schiep hij de figuur van Erewein, de broer van Kahn, die een carrière als arts opgaf om te gaan werken als restaurateur en schilder. Rijkdom maakt de mensen lelijk en slecht, schrijft hij zijn broer, ‘rijkdom is het hedendaagse feodalisme’. Maar ook deze brave Erewijn pleegt op hoge leeftijd echtbreuk, waarna hij zichzelf doodschiet.

Voor Kahn zijn dat onbegrijpelijke zaken. Aan het slot van de roman is hij eenzaam en verlaten: Jonis is verdwenen, zijn vrouw heeft hem verlaten en zijn beste vriend heeft hem bedrogen. Hij schrijft zijn vrouw over zijn erotische fantasieën en dat overspel niets bijzonders is, want de ene vrouw sluit de andere toch niet uit. ‘Men kan niet zeggen dat men ’s avonds geen appel kan eten, omdat men ’s middags een schnitzel heeft gegeten.’

Het is niet mogelijk de inhoud van Angstblüte volledig weer te geven. Walser heeft in de roman nog een aantal andere zaken ondergebracht: de Duitse volksaard, het verleden, het eeuwige opportunisme, het holle gepraat in talkshows en huwelijksadviesbureaus, de betekenis van dromen. Maar het meest boeiend zijn steeds weer Walsers eigen filosofische gedachten, meestal geprojecteerd in de persoon van Karl von Kahn en verpakt in een taal waaraan je je als lezer moeilijk kunt onttrekken.