
Met tweehonderd kilometer per uur raast de trein door het onherbergzame landschap van stenen en zand. Aan het begin van de reis was er af en toe nog wel een boerderij, bewerkten dorpelingen de akkers of leidden boeren hun schapen over het land. Nu is er niets meer. De scheidslijn tussen hemel en aarde verdwijnt in een gelige waas.
De passagiers van de hogesnelheidslijn hangen in hun stoel, grabbelen in een zak nootjes. Li Tian (36) probeert tevergeefs te bellen. Er mag sinds een paar maanden een supersnelle treinverbinding zijn tussen het midden van China en het uiterste westen, dat wil niet zeggen dat er ook mobiel bereik is.
Samen met haar man bezocht Li een wijnbeurs in Chengdu en nu is ze op weg naar huis. Ze heeft een groothandel in wc-papier, maar haar echtgenoot is een druivenboer, zoals veel mensen in haar streek.
Het kostte hen 36 uur om van Turpan naar Chengdu, in het centrale zuiden van China, te komen. Dankzij deze snelle trein was de reis tien uur korter dan voorheen. ‘Ooit duurt het nog maar een paar uur om in Chengdu te komen’, zegt ze met een brede lach. ‘Ooit!’ De nieuwe trein is zo populair dat Li en haar man geen zitplaatsen naast elkaar meer konden krijgen.
In perfect gesneden blauw met gouden kostuums controleren de stewardessen de kaartjes. Ieder half uur komt er een karretje langs waarop ijsthee, cola en worstjes zijn uitgestald. Halverwege de rit maken schoonmaakstewardessen de wc’s schoon en halen soepel een bezem door de wagon. De reizigers raken met elkaar aan de praat en vermaken de vierjarige TauTau – die onderhand misselijk moet zijn van de vele worstjes die haar worden toegestopt.
Er werd lang uitgekeken naar deze hogesnelheidslijn. China is een echt treinenland. Tussen vrijwel alle miljoenensteden rijden inmiddels treinen. Maar die steden liggen voornamelijk in het oosten van het land, waar de rijkdom van China geconcentreerd is. Naar het westen toe wordt het land steeds armer. Terwijl in Sjanghai Prada en Chanel sommige winkelstraten domineren, kiest de middenklasse in het centraal gelegen Lanzhou voor Chinese kledingmerken. Nog verder naar het westen hebben obscure telefoonwinkels, schoenenzaken en eethuisjes de overhand.
De provincie Xinjiang is niet eens de armste provincie van China. Van de 31 provincies staat Xinjiang op de achttiende plaats. Het bnp is er gemiddeld 37.000 yuan per inwoner per jaar. In het oostelijke Sjanghai is dat negentigduizend yuan per jaar. Dat komt doordat steden aan de oostkust meespelen op de wereldmarkt, weet wetenschapper Zhu Yongbiao, en een stad als Lanzhou is een regionale speler.
Zhu drinkt een kopje jasmijnthee in een privé-kamer van een theehuis in Lanzhou. Hij is gespecialiseerd in veiligheid en terrorisme in Centraal-Azië en doceert aan de Universiteit van Lanzhou. De armoede van het westelijke deel van China wordt voor een groot deel veroorzaakt door de diversiteit van de bevolking, meent hij.
In Xinjiang wonen Oeigoeren, een van de 55 minderheden in China en een van de dertien minderheden in de provincie. De lokale verschillen zijn echter groot. Van alle inwoners van Turpan is zeventig procent van Oeigoerse afkomst, 22 procent is Han. Het jaarlijkse bnp is er 42.000 yuan per inwoner. Daarentegen is in het rijke Urumqi slechts dertien procent Oeigoer, tegen zo’n tachtig procent Han en het bnp per inwoner is maar liefst 61.500 yuan. Conclusie: de Oeigoeren profiteren maar matig van de economische groei van hun provincie.
Er zijn serieuze etnische problemen, vertelt Zhu. Hij doceert: het gedachtegoed van de pan-Turkse beweging verspreidde zich begin vorige eeuw door heel Centraal-Azië. ‘Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie heeft de onafhankelijkheid van een aantal landen in Centraal-Azië een kleine groep mensen op het idee gebracht dat ze zich van het land moesten afscheiden. Ook in Xinjiang heeft een klein aantal mensen die wens.’ Zhu refereert aan de East Turkistan Islamic Movement (etim), die Xinjiang nog altijd als Oost-Turkistan beschouwt. China kwalificeert de etim als terroristische organisatie. Bij het bestrijden van dit separatistische gedachtegoed helpt het niet dat West-China achterblijft wat economische ontwikkeling betreft, meent Zhu.
De inwoners van Turpan leven van druiventeelt en toerisme. Treinreizigers krijgen een korting van maar liefst zestig procent op toegangskaartjes voor lokale bezienswaardigheden. President Xi Jinping vindt dat minderheden erbij horen in China, als vrolijke stukjes van een bontgekleurde, folkloristische lappendeken.
Bijna dagelijks staat gids Mehmut (32) bij de uitgang van het station van Turpan. Als toeristen hem inhuren verdient hij zo’n vierhonderd yuan per dag. Hij zou geen ander werk willen: ‘Ik wil eigen baas zijn, mijn eigen toekomst en de toekomst van mijn gezin bepalen.’ Boerenzoon Mehmut heeft zijn leven op orde. Met de eerste acht vrouwen die aan hem werden voorgesteld, klikte het niet. ‘Dat kwam vooral door mijn situatie: mijn broer erft mijn vaders land, ik ben maar een gids.’ Daarop trouwde hij nummer negen: de mooie Arzu, die net als haar man een blanke huid en grote ogen heeft. Haar felblauwe hoofddoek met zilveren lovertjes ligt losjes over haar krullende haar.
In zijn grijze sedan rijdt Mehmut van de ene naar de andere attractie. Van het duizenden jaren oude stadje Yar-Khoto – ‘alle huizen zijn uit steen gehakt, en omdat het hier bijna nooit regent blijven ze staan’ – naar de boeddhagrotten uit de derde eeuw na Christus – ‘de volgelingen van Boeddha zochten een rustige plek om te mediteren, die vonden ze in de bergen’.
Langs de weg staan honderden droogkasten voor de druiven. Aan kraampjes verkopen vrouwen sappige bruine en groene rozijnen. De zon blijft vandaag achterwege. De kleur van het geelbruine zand wordt op een vreemde manier in de lucht weerkaatst. Slechts een vogel of een auto in de verte doorbreekt de stilte. Over een paar maanden, in het hoogseizoen, stromen deze historische plekken vol met veelal Chinese of andere Aziatische toeristen.
Maar met alleen toerisme komt westelijk China er niet. Handel en bedrijvigheid moeten toenemen. Niet alleen voor de welvaart van de Oeigoeren, maar voor de welvaart van alle Chinezen, meent Zhu.
De ontwikkeling van Xinjiang is belangrijk voor de stabiliteit van het gebied. Niets mag Xi’s stokpaardje, de aanleg van de moderne Zijderoute, in de weg staan.
Turpan is een van de steden langs de beroemde Zijderoute die president Xi Jinping nieuw leven wil inblazen. In zijn vele toespraken refereert hij consequent aan ‘one belt, one road’. Dit abstracte en veelomvattende concept moet uitmonden in een veelheid van handelscontracten. Het moet China verbinden met landen in Centraal-, Oost- en Zuid-Azië.
De hogesnelheidslijn is een van de eerste tastbare resultaten van de investeringen in die Zijderoute. In de hotels langs de route van de trein liggen folders met mooie plaatjes van gloednieuwe industrieterreinen. Er worden extraatjes uitgedeeld aan bedrijven die zich in het westen willen vestigen. Iedere stad heeft een ‘economische zone’ waar bedrijfspanden goedkoop zijn en de belastingtarieven aantrekkelijk. In werkelijkheid is het op veel van die industrieterreinen erg stil.
‘Het westen is te groot’, concludeert professor Wu Hong Wei. ‘Er zijn niet genoeg bedrijven voor de hele regio.’ Wu vertrok zelf in 1978 uit Urumqi, waar toen zo’n honderdduizend mensen woonden (nu ruim twee miljoen). Het kostte hem destijds zeventig uur om de hoofdstad Beijing te bereiken. 37 Jaar later is hij directeur Centraal-Azië aan het Instituut voor Russische, Oost-Europese en Centraal-Azië Studies (cass). De regio leende zich nooit voor grootschalige industrie en de mogelijkheden voor landbouw zijn te beperkt, weet hij. Er is ook een nijpend gebrek aan water. Urbanisatie is de oplossing, denkt de regering. En dat denkt ook Wu: ‘Mensen moeten weg uit veraf gelegen arme plekken. Ze moeten verhuizen naar grotere dorpen en steden met een beter klimaat en een betere infrastructuur. De overheid werkt nu aan die migratie, want het is economisch niet verantwoord om wegen, een elektriciteitsnet en watervoorziening aan te leggen naar de allerkleinste dorpen.’
Ook in Turpan komen nieuwe appartementen, meer wegen, fabrieken, kantoorpanden en een groter station. ‘Kijk ze gaan, die Chinezen met hun grote tassen’, schertst Mehmut. Naast de weg lopen groepjes mensen met enorme tassen: arbeiders die de nieuwe appartementencomplexen bouwen, aan het nieuwe station werken, of de nieuwe wegen aanleggen. ‘Ja, die investeringen creëren nieuwe banen’, zegt de gids. ‘Maar de Chinezen brengen hun eigen werknemers mee. Als je met Nieuwjaar op het station komt is het er vol met mensen die naar huis gaan. Ze kunnen hier gemakkelijk een van de nieuwe appartementen kopen, maar ze doen het niet. Als ze wat geld verdiend hebben, gaan ze weer terug naar waar ze vandaan komen.’
In de hotels waar Mehmut zijn gasten oppikt, in de grote winkels en op straat, overal wordt tegenwoordig Mandarijn gesproken. ‘Ik vind dat ze Oeigoers moeten praten. We zijn immers een autonome regio. Maar ja, het zijn Chinezen hè?’ Zelf had Mehmut zeven jaar Mandarijn op school. Hij spreekt het vloeiend, maar met zijn eigen volk spreekt hij Oeigoers, een taal met Turkse wortels. ‘In Turkije schijn je de mensen gewoon te kunnen verstaan.’
Hij heeft geen hekel aan Chinezen, is zélf Chinees, maar de aversie die af en toe naar boven komt, is kenmerkend voor veel Oeigoeren.
Onterecht, vindt wetenschapper Zhu. ‘Het is een feit dat de minderheid profiteert van voorkeurbeleid op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid.’ Inderdaad kondigde president Xi een jaar geleden aan om de uitkeringen voor arme families op te schroeven met 6,6 procent. ‘Het langetermijnprobleem in Xinjiang is de etnische eenheid’, erkende hij een jaar geleden. Met de toelages van 277 yuan per maand voor stadsbewoners en 129 yuan voor plattelandsbewoners moeten 2,16 miljoen mensen hun levensstandaard verhogen.
‘Werkgelegenheid moet een prioriteit worden’, zei Xi. ‘Autoriteiten moeten mensen helpen om werk te vinden in de steden en bedrijfjes op te zetten op de plek waar ze wonen.’ Volgens analisten kwam het leeuwendeel van de miljarden dollars aan investeringen tot nu toe niet bij de Oeigoeren terecht. Geely verhuisde naar Lanzhou, Volkswagen opende een fabriek in Urumqi, en veel bedrijven namen vergelijkbare stappen. Maar omdat de Han de taal van de Oost-Chinese bedrijven spreken én de migranten hoger opgeleid zijn, kregen zij de banen.
Zhu verwacht dat Oeigoeren Chinees zullen leren om betere banen te krijgen. Maar Mehmut ziet dat zo snel nog niet gebeuren. De regering in Beijing investeert zonder de lokale bevolking erbij te betrekken.

De rondleiding van Mehmut voert langs het museum over karez, de ondergrondse kanalen die de droge akkers in dit woestijngebied eeuwenlang van water voorzagen. ‘De Taklimakan, de woestijn, was hier duizend jaar geleden nog niet. Hij wordt nergens genoemd door grote schrijvers uit die tijd.’ Mehmut stuurt de auto het parkeerterrein op. De nog kale wijnranken overspannen bijna het hele terrein.
Maquettes in het museum laten zien hoe het water uit de bergen in de grond sijpelt, een kanaal vormt en verder het dal van Turpan in stroomt, tot het uitkomt bij een meer. Inmiddels zijn er van de duizenden kanalen nog maar een paar honderd over. Dat heeft te maken met de opwarming van de aarde, zegt Mehmut.
Maar er zijn meer oorzaken. Zo zijn er betonnen kanalen aangelegd die ongetwijfeld praktischer zijn, maar die het vocht diep in de grond niet de kans geven om een stroompje te vormen en een eigen weg te zoeken door de aardlaag. Mehmut: ‘Dat er naar olie geboord wordt, zal ook niet helpen.’ En misschien wel de grootste boosdoener: de nieuwe bedrijven onttrekken veel water aan het gebied.
In een hoek van het museum hangen foto’s van hoogwaardigheidsbekleders, zowel lokaal als uit Beijing, die het vernuftige, eeuwenoude systeem bewonderen. Als ze het al hadden gewild, wisten ze het niet te redden.
De auto rijdt verder naar de moskee met minaret die ooit diende als paleis voor de koningen van Turpan. Het valt op dat nergens in het gebied de oproep tot gebed te horen is. Het kenmerkende gezang van de muezzin die vanaf de top van de minaret, al dan niet met versterkers, de gelovigen oproept zich tot Mekka te richten voor een gebed, klinkt hier niet. Toch is in Turpan zeventig procent van de inwoners Oeigoer; een Chinese, islamitische minderheid.
Mehmut beweert niet te weten waarom het stil blijft rond de minaret. Hij heeft vooraf gezegd niet te willen praten over gevoelige onderwerpen. Misschien is dit een gespreksonderwerp waarover hij liever niet praat. Hoe zit het met die man die deze week tot zes jaar celstraf werd veroordeeld wegens het dragen van een baard? Het nieuws ging de hele wereld over: in de Chinese provincie Xinjiang is een baard strafbaar. Mehmut heeft geen baard. Heel veel andere mannen in Turpan wel: lange, vlassige baardjes.
‘Mannen onder de veertig of vijftig mogen geen lange baard meer dragen’, knikt Mehmut. Bij oudere mannen is het traditie, maar een lange baard aan de kin van een jonge man kan duiden op extremisme en wordt daarom niet meer toegestaan. Mehmut haalt zijn schouders op: ‘Het is tegen de wet, dus je kunt opgepakt worden en een boete krijgen. Je mag niet meer met het openbaar vervoer.’ Hij vindt het geen probleem – of veinst het.
Het verbod op baarden en sluiers is ‘een erg klein deel’ van het regeringsbeleid om religieus extremisme tegen te gaan, zegt Zhu Yongbiao. ‘Dit beleid geldt alleen voor bepaalde districten van Xinjiang, en alleen voor overheidsambtenaren, werknemers van staatsbedrijven en universiteiten.’
Turpan heeft nog niet te maken met terrorisme, zoals de zuidwestelijke regio. Nabij Kashgar komen volgens Chinese media islamitische extremisten de grens over. Lokale moslims zouden in Pakistan getraind worden in het beramen en plegen van aanslagen.
De autoriteiten zijn als de dood voor religieus extremisme. Heel vreemd is dat niet. Bij de aanslag door Oeigoeren op een metrostation in Kunming stierven 34 mensen en amper twee maanden later werden bij een aanslag in Urumqi 31 mensen gedood. Daarna werd er steeds minder ruchtbaarheid gegeven aan onrust in het westen van het land. Zeker is dat, vooral in de zuidwestelijke regio rondom Kashgar, nog een aantal dodelijke aanslagen zijn gepleegd.
Godsdienst moet vooral leuk en folkloristisch blijven, en alles wat naar fanatisme neigt wordt verboden. Dat kan tot misverstanden onder de Oeigoeren leiden, geeft Zhu toe: ‘Ze denken dat we ingrijpen in hun normale religieuze activiteiten en raken dan nog ontevredener met het regeringsbeleid.’
‘Zeer klein’, noemt professor Wu de problemen rond religieus extremisme. ‘Jonge mensen zijn beïnvloed door de zogenoemde heilige oorlog en willen vechten. Maar plattelandsbewoners weten steeds meer over het verschil tussen gewone religie en extremisme. Zij zullen de overheid helpen om de economie verder te ontwikkelen.’
Wonen de dertien minderheden in Xinjiang echt ‘harmonieus’ samen, zoals Wu beweert? Het is lastig te controleren: om sociale onrust te voorkomen, maakt de overheid het media moeilijk om over (gewelddadige) incidenten in het zuidwesten van de provincie te berichten.
Door de smalle straatjes tussen de uit zandsteen gehakte huizen loopt een eenzame toerist uit Beijing. De jonge ingenieur bezoekt vrienden in Urumqi en besloot, nu hij toch in de regio was, een paar mooie plekken te bezoeken. Met zijn spiegelreflexcamera maakt hij de ene na de andere foto van de bijzondere, eeuwenoude ruïnes.
‘Het weer is niet mooi vandaag’, moppert hij. En: ‘De provincie Gansu, of Dongbei, het noordoosten van China, is veel mooier.’ Hij houdt niet van vliegen, en de trein is dus een uitkomst. Naar Kashgar, in het zuidwesten, is hij nog niet geweest. Het schijnt er mooi te zijn, maar is het er veilig? De ingenieur grinnikt wat ongemakkelijk.
Toeristen bleven weg uit Turpan, vorig jaar. Xinjiang werd, na een reeks aanslagen, beschouwd als ‘onveilig’. Mehmut had wekenlang niets te doen. Gelukkig is Arzu een goede kokkin, zegt hij, onder zijn snor prijkt een trotse glimlach. Overdag, in haar eigen keuken, maakte ze noedels, en ’s avonds verkocht ze die onder de schijnwerper van haar kraampje op de avondmarkt.
Ze verdiende er per maand meer mee dan Mehmut als gids. Maar hun huisje ligt langs een drukke straat en ze moest hun twee kleine dochters in de gaten houden. Nu is moederen dus weer haar dagtaak. Aan de vooravond van het nieuwe zomerseizoen kan Mehmut niet anders dan hopen dat de toeristen van hun angst af zijn en terugkomen naar het woestijnland.
Mehmut lijkt een gematigde moslim. Zijn vrouw draagt geen hoofddoek, hijzelf heeft geen baard. Voor zijn oudste dochtertje wenst hij een carrière als arts. Hij wijst op een jongen die langs de weg staat te praten met een aantal andere mannen. De twintiger heeft een witte tulband op zijn hoofd. ‘Zo’n tulband dragen jongens van zijn leeftijd alleen als er iemand in zijn familie overleden is.’ De religie van Mehmut is er een van tradities, trots op zijn volk dat Oeigoer is, maar bij China hoort.
Hij gunt iedereen een god, zeker de Chinezen. ‘De god van de Chinezen is geld’, zegt hij. Opeens verheft hij zijn stem. Langs de lange weg naar de Vlammende Berg, een andere attractie, staan jaknikkers die olie uit de grond halen. ‘Ze moeten een nieuwe god verzinnen, want ze zijn nergens bang voor.’
Hij ziet weinig in het confucianisme. Een rijke Chinees komt overal mee weg, denkt hij. ‘Terwijl zo iemand juist voor zijn naasten moet zorgen; dáárom heeft God hem rijk gemaakt.’
Met de nieuwe hogesnelheidstrein is het vanuit Turpan een uur reizen naar Urumqi. De zandstormen veranderen in sneeuwstormen. De bomen aan de kant van de weg dragen kilo’s sneeuw op hun takken. Hier zijn er weinig Oeigoeren in het straatbeeld. Weggestopt in de islamitische wijk lijken de moskeeën nogal verloren. Op straat staan de talloze kraampjes met shish kebab, samsa (pasteitjes met lamsvlees) of gefrituurde zoetigheden. Ventilatoren fungeren als afzuigkap en de penetrante rook van de barbecues kruipt diep in longen, haren en jas.
Langs de grote wegen staan tientallen mannen en vrouwen met boormachines, verfrollers en waterpassen. Dagloners zijn het, Chinezen die hard willen werken, veel willen verdienen en hun verworven kapitaaltje mee terug nemen naar hun familie. Ze willen geen deel uitmaken van een maatschappij, hebben geen binding met de stad of de cultuur waarin ze terecht zijn gekomen. Van de hogesnelheidstrein zullen zij weinig gebruik maken: liever zitten ze een etmaal in de bus dan dat ze een paar tientjes meer betalen voor een snellere trein.
In Beijing ziet men gouden bergen opdoemen achter de hoogbouw van Urumqi, de Hemelse Bergen en de Taklimakan. In Centraal-Azië is olie uit de grond te halen en handel te drijven en er wachten nieuwe vastgoedprojecten. Over een paar jaar zal de trein van de welvaart verder doortrekken naar de grens.
Mehmut ziet ernaar uit. De papierwinkel voor een paspoort heeft hij al in gang gezet. Hij wil die grens over. Eerst zelf, en later met zijn gezin. Hij droomt van een bezoek aan Turkije, meer dan hij droomt van een bezoek aan de Chinese Muur.
Naam en beroep van Mehmut zijn om veiligheidsredenen veranderd
De bevolking
In Centraal-Azië, waar het westen van China grofweg toe behoort, bestond Xinjiangs bevolking begin negentiende eeuw nog voor een derde uit Han-Chinezen, in 1953 was hun aantal afgenomen tot zeven procent. Door de planeconomie nam het aantal Han-Chinezen in Xinjiang echter weer snel toe. In 2000 bestond de bevolking van Xinjiang voor 43,6 procent uit Oeigoeren en voor 40,6 procent uit Han-Chinezen. Ruim acht procent is van Kazachstaanse afkomst. Andere minderheden zijn Hui, Kyrgyzen, Mongolen, Dongxiang, Pamiri en Xibe. De westelijke provincie had eeuwenlang een hybride identiteit: een verzameling van volkeren onder verschillende leiders. Pas sinds halverwege de twintigste eeuw claimen separatistische Oeigoeren het gebied.
Beeld: (1) Moskee net buiten Turpan (Per-Anders Pettersson / Getty Images); (2) Een inwoonster van Turpan doet de was in het tweeduizend jaar oude irrigatiesysteem (Chine Nouvelle / Sipa / HH)