Al twee decennia verschijnt er zowat jaarlijks een boek van Nachoem Wijnberg. Soms een roman, vaker een dichtbundel. Vanaf zijn derde titel De expeditie van Cathay (1991) heeft iedere bundel een afwijkende vorm. Zo bestond Is het dan goed (1994) uit korte gedichten. Voorlopig hoogtepunt in zijn oeuvre is de met de Jan Campertprijs bekroonde bundel Eerst dit dan dat (2004), waarin enkele gedichten staan die ik geregeld herlees en die me iedere keer opnieuw raken. In doodgewone taal, in rustige en gelaten regels, laten die gedichten een peilloze afgrond zien. Die afgemeten stijl continueerde Wijnberg in de bundel Liedjes (2006), waarin hij een eenvoud betrachtte die de grenzeloze complexiteit van zijn werk alleen maar schrijnender maakte. Nachoem Wijnberg schrijft geen denkende poëzie. Het is andersom: Wijnberg denkt door middel van poëzie.
Ik heb me afgevraagd hoe Wijnberg door zou kunnen na zijn Liedjes. Vorig jaar verscheen de bloemlezing Uit tien met achterin nog eens dertig gedichten die niet eerder gebundeld waren. En nu is er het antwoord: Het leven van, een forse bundel met gedichten waarvan de regels langer zijn dan de bladspiegel. Een van die regels luidt: ‘Jongens en meisjes, ik ben nieuw hier, vraag maar of er iets is waar ik goed in ben, het is makkelijk te zien waar ik niet goed in ben.’ Hiermee zet Wijnberg een nieuwe stap, die teruggrijpt op zijn vroegere bundels. Hij creëert in een gedicht een anekdote, die als een parabel lijkt te gaan werken. De gedichten lijken op formules, maar gelukkig zijn ze nooit helemaal kloppend en sluitend. ‘Als je wilt dat ik je verkeerd begrijp moet je meer je best doen’, staat er in het gedicht Arme man. Armoede en rechtvaardigheid zijn vaker onderwerp of liever gezegd kapstok in de bundel, zoals in het gedicht Als ik genoeg geld leen wordt de bank mijn slaaf, dat zo begint:
Een bank leent mij geld, als ik niet terugbetaal zeggen zij mijn baas dat hij mijn loon aan hen moet betalen.
Maar zij moeten mij genoeg overlaten om te eten en slapen en een paraplu als het regent.
Zij kunnen ook mijn huis leeghalen, de meubels zijn niet veel waard, maar elk klein beetje helpt.
Elke ochtend ga ik naar mijn werk, als ik niet vroeg begin hebben ze zo een ander, geen bank wil mij dan nog geld lenen als de zon schijnt.
Dat is een onverwachte wending, ‘als de zon schijnt’, alsof de bank daarop zou wachten. Of de toevoeging er staat als simpele keerzijde van ‘een paraplu als het regent’ is ongewis. Wijnberg heeft vaker een kenmerkende ongerijmdheid. In dit geval lijken de prozaïsche regels expres te lang, verhalend van aard, en dat betekent ook dat er eenvoudigweg meer woorden aan komen te hangen. Zijn voorstellingen zijn vaak met opzet niet logisch, en die ongerijmdheid geldt ook voor de situaties en verstandhoudingen die hij oproept. Ze zijn helder én verwarrend, zoals een droom die onverwacht stopt. ‘Misschien is er geen verklaring voor alles wat er gebeurt, maar voor alles wat ik jou vertel moet jij of ik een verklaring kunnen geven.’
Die opvallende lengte van de dichtregels doet me denken aan het experiment van Stefan Themerson om woorden in een gedicht te vervangen door hun omschrijving uit het woordenboek, zodat de regels letterlijk uit elkaar schuiven. Iets dergelijks kan door een woord dat een beeld oproept te vervangen door een beschrijving van dat beeld. Nachoem Wijnberg is als dichter krachtig genoeg om zijn methodiek te verbergen. Mogelijk vertrouwt hij zozeer op zijn eigen onnavolgbaarheid dat hij in deze bundel moedwillig zijn trefzekerheid loslaat en lange, kronkelende zinnen ongemoeid laat. ‘Of er meer regen op mijn hoofd valt als ik sneller loop, als ik sneller loop buig ik verder naar voren, als het harder waait valt de regen schever.’
Bij de anekdotes die Wijnberg opbouwt en laat ontsporen denk ik nooit aan zijn biografie, eerder aan een gedachte-experiment dat hij uitvoert. En toch raak ik lezend in deze bundel nogal eens verstrikt in interpretaties van die anekdotes. Neem de titel van het gedicht Mijn vader zegt dat het verstandig is om iets te doen waarin het niet erg is om middelmatig te zijn, zoals waarin ik professor ben. In het Hebreeuws is een leven gelijk al een meervoudsvorm en ik krijg het idee dat de dichter met dat gegeven speelt. ‘Als ik nog een keer iets zou kunnen worden zou ik willen leren voor dokter, omdat dokters meer hun best doen voor hun collega’s’, staat er in het gedicht Verslag van mijn onderzoek. Er bestaan methodes om begrip te kweken voor een verhaal en evengoed methodes om dat begrip juist met man en macht te omzeilen, en tussen die twee polen slalomt Wijnberg in deze prozaïsche gedichten.
Het leven van is Wijnbergs meest tergende bundel tot nu toe. Het lijkt me niet de beste eerste kennismaking met zijn werk. En toch is het opnieuw poëzie waarin de auteur alles op het spel zet. Behalve dokters komen in de gedichten toneelspelers voorbij, Grieken en Romeinen en hun strijdtoneel en krijgsgeschiedenis, en opnieuw verwijzen de lange titels naar Wijnbergs bekendheid met klassieke Chinese poëzie. En als altijd gaan zijn gedichten over het leren en handelen: ‘De regels zijn er toch alleen maar om mij te helpen herinneren wat ik nodig heb om wat ik doe beter te doen.’ Er hangt een lichte agrammaticaliteit over de regels, die aanstekelijk werkt: ‘Ben je bang voor in het donker altijd dezelfde wandeling te maken?’ Armoede, bezitsloosheid, door het water rennen dat zo ondiep is dat het lijkt of je erover rent. Nachoem Wijnberg is zo’n typische auteur dat je in zijn sterk uiteenlopende bundels altijd zijn stem herkent. En dat is het kenmerk van een belangrijk dichter.