PLAYón Op een dag in 1994 kwamen Embera-indianen de Sinú-rivier afzakken om zichzelf symbolisch dood te verklaren. In hun boot zat ook een waterbouw kun dig ingenieur uit Sri Lanka, die de verbaasde bewoners in het gehuchtje Playón, aan de linkeroever van de Sinú, het een en ander had uit te leggen. Er werd stroomopwaarts een stuw dam aangelegd en dat zou niet veel goeds brengen.
En zo begon het verzet van boeren en vissers aan de benedenloop van de Sinú in het noordelijke departement Córdoba tegen de stuwdam Urrá, die de bevolking in diepe armoede heeft gestort.
105 kleine organisaties van boeren en vissers hebben zich na de noodkreet van de Embera-indianen verenigd in de organisatie Asprocig, die zich inzet voor milieuvriendelijke en kleinschalige agrarische ontwikkeling van het ge bied. Dat past niet in de plannen die de overheid en een aantal grote bedrijven met het ge bied hebben. Het stuwdamproject Urrá, stroom opwaarts in de buurt van Tierralta, is maar een onderdeel van wat de bevolking «megaprojecten» noemt. De arme boeren en vissers zitten de uitvoerders van die projecten flink in de weg. Dus worden de beruchte rechtse paramilitairen ingeschakeld om dit probleem «op te lossen». Ze verjagen de mensen van hun land. Wie niet gaat, is zijn leven niet zeker.
De slag om het land is in het uiterst vruchtbare Córdoba in volle gang. Aan de monding van de Sinú hebben zich garnalenkwekerijen gevestigd die verzilting van de grond hebben veroorzaakt en daarmee veel boertjes hebben verjaagd. Er worden plantages voor de omstreden winning van palmolie opgericht. De ge teelde palmsoort verdraagt geen andere planten om zich heen en is volgens tegenstanders desastreus voor de biodiversiteit. Er worden bossen voor houtproductie aangelegd op vruchtbare grond en er is een diepwaterhaven ten oosten van de delta van de Sinú gepland. Asprocig vreest dat die samen met de garnalenteelt de nekslag betekent voor de mangrovebossen in het gebied.
«De cachacos (benaming voor Colombianen uit het binnenland wu) weten dat dit gebied strategisch is en daarom is hier zo veel gaande», legt José Martínez, een van de gemeenschapsleiders in Playón, uit. «Er botsen twee opvattingen over ontwikkeling. Zij willen grootschalige projecten die in korte tijd zo veel mogelijk geld moeten opleveren, maar die ten koste gaan van de bevolking. Wij willen kleinschalige projecten die de mensen in staat stellen een waardig leven te leiden en die het milieu in ere houden.»
Dit is een bekend verschijnsel in Colombia. In de gebieden die rijk zijn aan grondstoffen of biodiversiteit woedt het conflict om het land het hevigst. Córdoba is een voorbeeld, het westelijke departement Chocó ook, en het zuiden van het departement Bolívar, waar een grote hoeveelheid goud in de bodem zit. Grote vaak internationale mijnbouwbedrijven maken gebruik van de diensten van de para militairen om zich van vijandig gezinde streekbewoners te ontdoen. Grootgrondbezitters doen hetzelfde om zich meester te maken van de grond. Hun werknemers zijn in veel gevallen mensen die zich solidair hebben verklaard met het paramilitaire gedachtegoed, dat wil zeggen tegen de guerrilla, die overigens de bevolking óók in ellende stort, en tegen de denkwijze van links in het algemeen.
In Playón zijn de bewoners tot een steeds kleiner grondgebied teruggedrongen. De wetlands waar ze vroeger visten zijn door de grootgrondbezitters drooggelegd en nu grazen er koeien. Ze hebben een projectje voor visteelt vlakbij het dorp en op de dijken die dit meertje begrenzen telen ze wat maïs en cassave. Aan de rand van het meer staat een gebouwtje met een grote veranda dat als gemeenschapscentrum dienst doet. De avond valt, de televisie staat aan, een tiental mannen zit in een kring bij elkaar en de muggen vieren feest. José Martínez, met baseballpetje in de kleuren van de Colombiaanse vlag (geel, blauw en rood) vertelt: «Vroeger leefden we van de visvangst, maar door Urrá is er tachtig procent minder vis in het gebied. Veel gronden zijn drooggelegd en de stroming van de rivier is grillig geworden. Veel mensen zijn al vertrokken hier, we zijn nog met tachtig families over. Eigenlijk is het overleven. Veel kinderen gaan niet meer naar school.»
Ja, er bestaat druk van de grootgrondbezitters om te vertrekken, beamen de mannen schoorvoetend, en die worden inderdaad ge steund door de «illegale gewapende groepen», maar van paramilitairen hebben ze in Playón toch weinig last, gelukkig, haasten ze zich te zeggen.
Het is inderdaad opvallend hoe weinig ge uniformeerden in de omgeving rondlopen. In Lorica, de standplaats van Asprocig, zijn ze vrijwel afwezig, in de dorpjes heerst rust. Uitzonderlijk in het overgemilitariseerde Colombia. En dat terwijl het een publiek geheim is dat de paramilitairen in Córdoba de feitelijke macht hebben. Of misschien juist daarom. Er valt niets meer te bevechten. De paramilitairen controleren gemeentebesturen en andere overheidsinstanties, hebben gronden verworven en werken als privé-leger voor grootgrondbezitters en an dere economisch machtigen.
Het verhaal van de dorpelingen in Playón over de paramilitairen is ongeloofwaardig. Die zelfde dag nog staat in de krant El Meridiano de Córdoba dat in de omgeving van Lorica vijf advocaten zijn vermoord die waren betrokken bij geschillen over grondbezit. Welke partij de advocaten verdedigden staat er niet bij.
Een universitair onderzoeker die veel in Córdoba werkt zegt het in Bogotá zo: «De paramilitairen verdrijven de mensen van hun grond. Eerst komt iemand aan de deur om het land te kopen. Als de boer niet wil, geen probleem. De tweede keer is het ook geen probleem. De derde keer krijgt hij een brief. Op welke bankrekening kan het geld gestort worden? Of anders wordt het aan de weduwe betaald. Veel mensen zijn vertrokken, maar de bevolking verzet zich ondanks alles. Het punt is dat ze heel zwak zijn. Ze kunnen alleen overleven dankzij de steun van internationale non-gouvernementele or ga nisaties.» Asprocig is daarvan een voorbeeld, de steun komt uit Zweden en Zwitserland. Maar hoe komt het dan dat de paramilitairen, die bekend staan als de wreedste moordenaars in Colombia, hen met rust lijken te laten? «Niemand kent de mensen van Asprocig. Ze hebben geen grote mond en treden niet naar buiten», zegt de onderzoeker uit Bogotá.
Wat de boeren en vissers aan de benedenloop van de Sinú dan ook graag willen laten zien, is niet verzet tegen de paramilitairen, maar strijd voor een beter bestaan.
De staat heeft de verplichting de bevolking schadevergoeding te betalen voor de schade die een project als Urrá veroorzaakt. Vaak ge beurt er helemaal niets, maar in een aantal gevallen heeft Asprocig bereikt dat de mensen hulp krijgen. In de buurt van het dorpje Sicará in de delta van de Sinú bijvoorbeeld was de economische situatie van de boeren precair, omdat de bodem door de garnalenteelt was verzilt. «Door water van de Sinú naar het ge bied te leiden is de bodemkwaliteit weer ge schikt geworden voor landbouw», verklaart Patricio Payares van Asprocig. «De mensen leven hier nu van de rijstteelt en ze kunnen ook weer wat vissen. Op hun erf telen ze groenten voor eigen gebruik. Wat overblijft kunnen ze verkopen in een winkel die we speciaal hiervoor hebben opgericht. Van de gemeente hoeven we niks te verwachten. Die heeft geen geld voor steun aan de kleine boeren.» Iets verderop is een meertje aangelegd waar de vrouwen van Sicará een project voor visteelt hebben. Net als in Playón telen ze op de omringende dijkjes wat groenten. Elke vierkante meter wordt door de boeren aan de benedenloop van de Sinú benut.
De paramilitairen hebben grote delen van de beste landbouwgrond in Colombia ge roofd. Een van de hoogste commandanten, Salvatore Mancuso, heeft op 10 december zijn wa pens ingeleverd, samen met zon vijftienhonderd manschappen van het Bloque Catatumbo dat opereerde in het departement Noord-Santander aan de grens met Venezuela. Mancuso heeft zich verrijkt met drugshandel en heeft veel grond in zijn geboortestreek Córdoba. De Verenigde Staten hebben vanwege zijn betrokkenheid bij drugshandel om zijn uitlevering verzocht. De Colombiaanse president Uribe heeft de beslissing hierover opgeschort in af wachting van het verloop van het vredesproces met de paramilitairen.
Mancuso heeft het Colombiaanse volk zijn excuses aangeboden voor het aangedane leed. De tranen stonden in zijn ogen toen hij zijn wapen overhandigde aan de Hoge Commissaris voor de Vrede Luis Carlos Restrepo, die na mens de regering de onderhandelingen met de paramilitairen voert. Maar gaat Mancuso ook de schade vergoeden aan de slachtoffers?
In San Sebastián zijn de dorpelingen de wanhoop nabij. Waar ze vroeger na een dag vissen met een boot vol terugkwamen, is het nu een emmer. De mensen lopen in lompen, velen blootsvoets. Andrés Nuñez (56), die 42 jaar visser is geweest, heeft veel zien veranderen in het gebied. «Het moeras was groot, er zaten veel soorten vis. Overal was water, de mensen verplaatsten zich daarover. Met de constructie van de weg Montería-Lorica, rond 1968, begon het moeras te sterven. De vissen gingen naar elders. Ook kwamen de grootgrondbezitters. De boeren trokken weg. Urrá was de genadeklap. De wetlands vielen droog. Toen in 1997 de loop van de Sinú veranderde, stierven enorme hoeveelheden vis.» Hij zucht: «Wij zien geen oplossing meer. We hebben geprotesteerd en zijn bedreigd door de paramilitairen en ook door de guerrilla. Dat de regering nu met de paramilitairen onderhandelt, verandert aan de armoede waarin we leven niks. Onze vrouwen zijn naar de stad gegaan om als hulp in de huishouding te werken. De mannen zijn kindermeisje geworden.» Nuñez laat een cynisch lachje zien.
De vissers van het naburige dorpje Purísima schilderen het gemeenschapscentrum. Met kerst moet alles er strak bij liggen. Hun situatie is dezelfde als in San Sebastián. «Je kunt hier s avonds het moeras niet op, want de paramilitairen vallen je aan. Ze dwingen je om het land te verlaten», zegt een jonge knul. Een man met een witte hoed, zijn legergroene overhemd open geknoopt tot halverwege zijn tanige borst, verklaart: «In de jaren tachtig had je hier nog veel vis. Maar sinds 1987 is het slechter geworden.»
Vijf bassins zijn er aangelegd om vis te telen, zodat de bevolking kan overleven. Schadevergoeding van de overheid vanwege Urrá. Maar de bassins zijn nog leeg en wanneer de vis komt is onbekend. De man met hoed: «We hebben niet genoeg te eten. De vis die er nog is gaat vaak dood omdat het water vervuild is. We kopen alleen tweedehands kleding en ca deautjes voor de kerst kunnen we wel vergeten.» Hij windt zich op: «De regering is schuldig. Die terroristen waarmee ze aan het onderhandelen zijn hebben privileges. Als ze de wapens inleveren, krijgen ze werk. Wij hebben nooit een wapen gedragen en wij krijgen niks. Als we ook een paramilitaire groep vormen, wordt er naar ons geluisterd. Dan zijn we zicht baar. Uribe weet niet hoeveel vissers er zijn, maar wel hoeveel paramilitairen. We durven geen protestmars te organiseren, want de leiders worden vermoord. In twee, drie jaar tijd zijn meer dan vijfhonderd mensen weggegaan, om te bedelen in de stad. We hebben altijd zelfstandig gewerkt, maar wat ons wacht is de slavernij. Voor een paar stuivers op de koeien passen van de grootgrondbezitters.» Of hij zijn naam wil geven. Hij twijfelt even. Dan zegt hij hoe hij heet. «Als de president dit leest, laat hij me roosteren!»
José Martínez, die de ontmoeting geregeld heeft, voelt zich zichtbaar ongemakkelijk. «We gaan.» Later in Lorica komt hij erop terug. «Die man in Purísima die zei dat je maar beter de wapens op kunt nemen, dat heb ik opgeschreven», zegt hij. Diezelfde middag rijden we naar het dorpje San Pablo, op een uurtje van Lorica, waar kleine boeren een hoogopgelopen conflict met hun machtige buurman (vijftienhonderd hectare land) hebben. Om te voorkomen dat ze op zijn land komen heeft de grootgrondbezitter een muur laten bouwen op het enige bruggetje dat toegang geeft tot zijn land. «De Berlijnse muur», grapt Martínez, en dan fluisterend: «Ze zeggen dat die meneer goede vriendjes met de paras is.»
Abigaíl Vega, die op tien minuten rijden zijn boerderijtje (drie hectare) heeft, vertelt dat de politie hem drie keer gevangen heeft genomen omdat hij niet wilde wijken voor zijn machtige buurman. Van de politie en het leger wordt in Córdoba gezegd dat ze nauw samenwerken met de paramilitairen en in feite een en dezelfde groep zijn. «De eerste keer kwamen zeven gewapende mannen mijn huis binnen. Ik werd vastgebonden en kreeg met de zweep, de hele nacht. Alleen dood krijgen ze me hier vandaan», verzekert Vega. Talloze boertjes als hij zijn door de paramilitairen gedwongen hun land te verkopen. «Mijn neef kreeg ook s nachts bezoek van gewapende mannen, die zeiden: je verkoopt, of anders… Je ziet dat de mensen zich aanpassen aan de andere partij, uit angst. Maar er komt een moment dat de mensen opstaan. Want honger is sterker dan angst.»