Bijna drie jaar na de revolutie is van de sociale rechtvaardigheid nog maar weinig terechtgekomen, merkte Fatma Abdalla toen ze haar oudste dochter Malak wilde inschrijven voor de sportclub om de hoek. Reden: ze heeft geen universitaire opleiding. ‘Waar is de gelijkheid waarover iedereen zo luid geroepen heeft? Als we een beter Egypte willen, moeten we de kinderen kansen geven, zij zijn de toekomst’, reageert een verontwaardigde Fatma.
Als meisje van twaalf zette Fatma haar eerste stappen in de wereldstad Caïro. Met aftandse minibusjes nam ze tijdens het weekend en de schoolvakanties de levensgevaarlijke weg naar de hoofdstad. Net als vele van haar leeftijdgenoten werkte ze als dienstmeisje, schoonmaakster, secretaresse. Elk werk was goed om te kunnen voorzien in het onderhoud van haar familie. En zij is lang niet de enige. De armoede op het Egyptische platteland is enorm. Kinderarbeid is er voor vijftig tot zeventig procent van de gezinnen de enige bron van inkomsten. En sinds de revolutie is dat percentage niet afgenomen. ‘Ik werkte hard voor mijn familie en voor mezelf. Ik droomde ervan in de stad te wonen en na lang ploeteren huur ik nu een appartement aan de rand van de stad’, vertelt Fatma. Het kleine appartementje straalt warmte uit. Het valt niet te vergelijken met de villa’s die een eindje verderop gebouwd worden, maar het heeft een ziel. Het harde werken en het doorzettingsvermogen van Fatma werpen vruchten af, maar haar strijd voor gelijkheid is duidelijk nog niet gestreden.
‘We doen het voor de andere leden. Jij zou toch ook niet naast een bedelaar op de bank willen zitten?’ luidde het argument van de sportclubdirecteur voor de weigering van Fatma’s dochter. Ze laat het er niet bij zitten en blijft aandringen op inschrijving. ‘Ik wil mijn kinderen de kansen geven die ik zelf nooit heb gehad. Dat kan enkel in de stad. Maar het doet zoveel pijn om te zien dat je eigen kinderen die bikkelharde strijd zelf verder moeten voeren. Je wilt niet dat je kinderen hetzelfde moeten doormaken.’