Gek eigenlijk dat niemand nog Hans Warren leest. Of vergis ik me, en zijn er gewoon hele Hans Warren-genootschappen? Er waren tijden dat er met vrees en ongeduld uitgekeken werd naar weer een nieuw deel van zijn dagboeken. Ik heb er een paar in mijn boekenkast staan. Bewaard omdat ze me terug kunnen voeren naar een waaierige fietstocht, een dijkje aan het IJsselmeer, andere tijd, andere mensen, die dweepten met Warren, bang voor hem waren. Een beetje nare boeken zijn het bij nader inzien, geschreven door iemand die niet echt gelukkig was.
Niet dat geluk vereist is om iets niet-naars te schrijven, en ook niet dat het niet-nare altijd maar te verkiezen is, maar Warren had iets venijnigs dat er met de jaren niet minder op werd. Officieel hield je geloof ik van zijn dagboeken omdat hij zo ongebreideld en minutieus over de natuur schreef, en over vogels, maar ondertussen ging het op het onsmakelijke af over drinken en eten. En seks, altijd seks, het was te veel of te weinig, het lukte niet, ik weet niet, prettig was het in ieder geval nooit. Ik ben niets en ik kan niets, zo ging het refrein.
Als je met een bepaalde blik naar je boekenkast kijkt, zie je voornamelijk geboekstaafd ongeluk. Je zou net zo goed een wand vol met jachtgeweren kunnen etaleren. Keien, om je jaszakken mee te verzwaren. Of zwaarden, het ene nog sierlijker dan het andere. Om harakiri mee te plegen dan hè.
‘De wereld is plezieriger en minder dramatisch dan schrijvers ooit zullen toegeven’, schrijft Richard Ford in De sportschrijver. Schrijft of schreef hij dit? Sec gezien schreef hij het, in 1986, maar ik las het meer dan twintig jaar later en lees het nu nog eens; het staat in mijn wapenkast. Ik heb er veel aan gehad, meestal op momenten dat ik te veel verwachtte van mijn eigen schrijven of dat van anderen. Je kunt het zonder gevaar tevoorschijn halen, behalve dan dat je erachter kunt komen dat je weer hetzelfde als nieuw leest. Het geestige van De sportschrijver is dat het geschreven is vanuit iemand die heel lang zijn best deed te schrijven, zozeer dat hij er pas laat achter kwam dat hij in feite altijd weer het boek of het verhaal eruit aan het persen was dat precies leek op wat anderen maakten en waarvan hij dacht dat het literatuur was. Het ernstige boek zeg maar, met veel gevoel voor het menselijke dilemma zonder dat ergens een kiertje licht doorheen kwam. Met personages die nooit over de verbijstering heen komen dat ze hun leven moeten zien te leiden, en steevast eindigen met vruchteloos uit een besneeuwd raam staren.
Ford laat zijn verteller, de 38-jarige Frank Bascombe, zich bekeren tot het leven, als hij merkt somber te zijn geworden van zijn pogingen serieus te zijn; zijn literaire carrière en talent bezwijken onder zware ernst. De troost van de literatuur is altijd maar iets tijdelijks, zo ontdekt hij, terwijl het leven door wil gaan. Hij wordt groot in een andere, meer toegepaste tak van het schrijven: de sportjournalistiek. ‘Zoek niet verder’, schrijft hij. ‘Zie de wereld onder ogen waar je kunt.’
Via de veel aardsere kunst van de sport-journalistiek, met zijn duidelijke materiaal en heldere deadlines, ontdekt hij het ware schrijven. Dat je jezelf kunt verrassen door een zin of een onverwacht beeldende regel op te schrijven – hoe bijvoorbeeld de lucht ruikt op een bepaalde dag, of hoe de wind opsteekt en het oppervlak van het meer grauw wordt op een manier die de rest van het verhaal richting kan geven. En dat je die aantekeningen dan laat liggen tot het ‘tijd’ is. Niet te lang zoeken, vooral dat niet.
De wereld onder ogen zien waar je kunt. Ik blijk opnieuw naar dit zinnetje te kunnen staren als door een besneeuwd raam, terwijl het al lang opgehouden schijnt te zijn met sneeuwen. Het is wonderbaarlijk.