OVER EEN TIJDJE zullen het noorden van Californië, Oregon en Washington zich afscheiden van de Verenigde Staten. Als reactie op de milieuvervuiling, klimaatverandering en energiecrisis vormen zij een nieuwe staat die niet langer streeft naar economische groei. Ecotopia is een ‘stable state’. Kan dat? Wel volgens de Amerikaanse schrijver Ernest Callenbach, die tijdens de opkomst van de milieubeweging deze ecologische utopie schetste in zijn succesvolle boeken Ecotopia (1975) en Ecotopia Emerging (1981).
Niet dat die omschakeling van een economie van het méér naar een economie van het genoeg over rozen gaat. Vervuilende industrieën moeten in Ecotopia hun deuren sluiten, de economie krimpt. Vliegverkeer wordt verboden, net als het bezit van benzine of diesel verbruikende auto’s. Weliswaar moeten de uit het oude vaderland overgenomen Bill of Rights en een radicale democratisering de vrijheid in Ecotopia garanderen, maar critici van Callenbach wijzen op de verstikkende sociale controle, afsluiting van de rest van de wereld en beperking van de keuzevrijheid. Veel producten, zoals handdoeken, zijn slechts verkrijgbaar in één maat en kleur.
Maar na een moeizaam begin treedt een ommekeer in. Om de werkloosheid tegen te gaan voert Ecotopia een twintigurige werkweek en een basisinkomen voor iedereen in. Door abortus te legaliseren en voorlichtingprogramma’s wordt de bevolkingsgroei gekeerd. Het water is schoon, de lucht is zuiver, mens en natuur zijn in evenwicht. En natuurlijk: veel inwoners van Ecotopia hebben een paar mooie hennepplanten in de tuin staan, voor eigen consumptie. De groeiloze economie als paradijs op aarde.
DE INWONERS van Letland hebben heel andere ervaringen met economische krimp. Volgens het Internationaal Monetair Fonds slinkt de Letse economie dit jaar als gevolg van de kredietcrisis met twaalf procent. De regering is nog pessimistischer. Om het dreigende staatsfailliet af te wenden, heeft het parlement deze maand besloten ziekenhuizen te sluiten en de pensioenen met een tiende te verlagen. De salarissen in de publieke sector gaan voor de tweede keer in korte tijd met zo’n twintig procent omlaag. Voor IJsland en Ierland gaat een soortgelijk verhaal op. Om over de niet-westerse wereld nog maar te zwijgen – de Verenigde Naties verwachten dat het aantal hongerlijders dit jaar met honderd miljoen stijgt tot meer dan een miljard mensen.
Maar er treden ook andere effecten op. De kredietcrisis bewerkstelligt wat de politiek jarenlang niet voor elkaar kreeg. Er wordt minder geproduceerd, gevlogen, getransporteerd en gebouwd. Met als gevolg dat opeens wereldwijd de uitstoot van broeikasgassen daalt, met misschien wel drie procent. Door de afgenomen economische activiteit lijkt Nederland de Kyoto-doelstelling over de periode 2008-2012 te halen. Ook de energiecrisis is even uit beeld. De Opec ziet de vraag naar olie fors dalen.
En nog is niemand tevreden. Overheden, bedrijven en burgers lijken zich deze dagen over slechts één vraag het hoofd te breken: hoe kunnen we zorgen dat de economie zo snel mogelijk weer gaat groeien? Voor Letland, IJsland en al die landen waar honger heerst is dat een gerechtvaardigde zorg. Maar geldt dat ook voor het welvarende Westen, voor de VS, voor Nederland? Her en der wijzen dwarse geesten op de desastreuze gevolgen voor mens en milieu van verdere groei. ‘Het herstel van deze economie leidt tot een ramp’, luidde de kop boven een opiniestuk in NRC Handelsblad, waarin oud-hoogleraar Arnold Heertje en Wouter van Dieren van de Club van Rome wijzen op de noodzaak de crisis te benutten voor een ecologische omslag. Het Duitse opinieblad Die Zeit stelde onlangs de vraag waarom de economie per se als een vliegtuig moet functioneren, een machine die moet doorvliegen om niet neer te storten. Waarom nemen we geen voorbeeld aan de helikopter?
De critici bevinden zich in goed gezelschap. In 1930 schetste John Maynard Keynes te midden van de economische misère in zijn essay Economic Possibilities for our Grandchildren een optimistisch vergezicht. Een hoogontwikkelde economie kan het zonder groei stellen, dacht Keynes. Oorlogen en drastische bevolkingsgroei daargelaten zou de mensheid al binnen een eeuw de economische problemen achter zich kunnen laten en het rijk van overvloed betreden. De grootste toekomstige bedreiging was volgens een luchthartige Keynes een algemene ‘nervous breakdown’, zoals dat in zijn tijd zichtbaar was bij rijke dames die niets meer hoefden te doen voor de kost. Maar geen nood, meende de liberale Britse econoom: ‘Werkdiensten van drie uur of een vijftienurige werkweek kunnen dat probleem wel een tijdje verhelpen.’
IS HET ZO SIMPEL? Is economische groei niet noodzakelijk? Anders geformuleerd: wie heeft economische groei nodig? Het meest voor de hand liggende antwoord is simpel: wijzelf. De door Klein Orkest bezongen Koos Werkeloos – ‘Laat Koos maar vissen aan de waterkant/ Mij niet gezien achter de lopende band’ – blijft met zijn voorkeur voor vrije tijd boven rijkdom tot een minderheid behoren. Uiteindelijk wil de consument meer koopkracht, de werknemer een baan en de werkgever uitbreiden. Dat vereist stuk voor stuk economische groei. En als we uit onszelf niet dromen over wéér een nieuwe tv, dan creëert het bedrijfsleven met een reclamebombardement wel die behoefte. Dus gaat het, als het Centraal Planbureau de verkiezingsprogramma’s doorrekent, steevast over de vraag welke politieke partij voor het hoogste percentage groei weet te zorgen. Het zit ’m eigenlijk al in de woorden: ‘krimp’ en ‘minder’ klinken vervelend, ‘groei’ niet. Toch vindt Arjo Klamer, hoogleraar in de ‘economie van kunst en cultuur’ aan de Erasmus Universiteit, de vraag naar de noodzaak van groei niet onzinnig. Al was het maar omdat het groeimantra relatief jong is. Arjo Klamer: ‘Economische groei wordt pas sinds de achttiende eeuw gezien als iets nastrevenswaardigs. Dan verschijnen boeken als The Wealth of Nations van Adam Smith. Voor die tijd was de christelijke traditie dominant. Daarin draait het om het in stand houden. Niet om groeien en het beter doen dan je ouders.’
Volgens Klamer gaat het er niet om dát maar waarín we groeien. ‘Dat hoeft niet altijd maar economisch te zijn. We kunnen ook sociaal groeien, of spiritueel.’ Economische groei is dan ook geen noodzakelijk gegeven. Maar omschakelen naar een economie waarin het meer, groter en sneller niet langer centraal staat, zal pijnlijk zijn, denkt Klamer: ‘De economie is als een fiets: het is doortrappen of omvallen. Sommige industrieën zullen in grote problemen komen. Denk alleen al aan een krimp van de bevolking. Eerst komt de verkoop van babykleertjes in de problemen. Dan lopen de kleuterklassen leeg. En zo gaat het maar door.’
Het uiteindelijke resultaat kan desondanks een betere samenleving zijn. Want één ding staat vast: groei maakt lang niet altijd gelukkig. In ontwikkelingslanden wel. Maar in het rijke Westen blijven de geluksindices achter bij het almaar stijgende bruto binnenlands product (bbp). Het Nederlandse geluksniveau is volgens sommige metingen terug op het niveau van 1973. Alle tussentijdse groei, de parttime baan voor haar erbij, de tweede auto voor de deur, het vakantiehuisje – het heeft in dat opzicht allemaal geen zin gehad. In de VS zijn de mensen tegenwoordig zelfs ongelukkiger, het gigantisch toegenomen bbp ten spijt. De vraag is dan ook of het belang van dat bbp niet wordt overschat. Niet voor niets heeft de Franse president Nicolas Sarkozy Nobelprijswinnaars Joseph Stiglitz en Amartya Sen gevraagd een alternatief te bedenken voor het bbp als graadmeter voor welvaart.
Afzien van verdere economische groei zal een forse mentaliteitsverandering vergen. Maar het lijkt er niet op dat burgers en consumenten niet zonder kunnen. We hoeven er in elk geval niet ongelukkiger van te worden. En de werknemer dan? Technologische vooruitgang zorgt ervoor dat bedrijven met steeds minder werknemers steeds meer kunnen produceren. Om de werkgelegenheid op peil te houden is daarom economische groei nodig. Maar ook hier zijn er alternatieven. Hoewel het in het huidige politieke debat in Nederland taboe is, blijft minder werken wel degelijk een optie. Was het niet de eerder geciteerde Keynes die ingrijpende arbeidstijdverkorting voorstelde? Dat kan dankzij de stijgende arbeidsproductiviteit zelfs met behoud van welvaart. Ook een basisinkomen voor iedereen behoort tot de mogelijkheden. ‘Gratis vrije tijd cadeau’, dixit Koos Werkeloos.
ALS INDIVIDUEN kunnen we het blijkbaar, met de nodige pijn en moeite, zonder groei stellen. Maar wat voor de individuele burger geldt, hoeft niet op te gaan voor de maatschappij als geheel. Als wij het niet zijn, heeft ‘het systeem’ dan wellicht die economische groei nodig? Kunnen de moderne staat en de vrije markt wel zonder? Voor het functioneren van de eerste is economische groei niet onontbeerlijk. Ook in sommige landen die in het verleden langdurig met krimp of stagnatie te maken hadden, zoals Argentinië, was er een functionerende overheid – zij het niet altijd een democratische. Groei maakt het werk van een staat wel stukken eenvoudiger. Als de taart jaar in jaar uit groeit, is het gemakkelijker deze naar ieders tevredenheid te verdelen. Zonder groei wordt dat lastig. Dan nemen de overheidsinkomsten uit belastingen en accijnzen niet meer automatisch toe. Als gevolg van de toename van de bevolking moet de bestaande taart bovendien over nog meer mensen worden verdeeld. In zo’n situatie wordt politiek één grote verdelingskwestie, met alle conflicten van dien. China is daar een goed voorbeeld van. Als de economie jaarlijks niet met minstens acht procent groeit, vreest de communistische partij sociale onrust. Zonder groei zou volgens sommigen zelfs geen vreedzame maatschappij mogelijk zijn.
Blijft over de markt. In zijn financieel-economische bestseller De prooi beschrijft Jeroen Smit de opkomst en ondergang van ABN Amro. Rode draad in het verhaal is het blinde streven naar groei door de top van de bank. Groeien om de aandeelhouders tevreden te stellen, vanwege de schaalvoordelen en om op anderen te kunnen jagen in plaats van zelf prooi te worden. Een zelfstandige toekomst als middelgrote speler lijkt geen optie. De bank moet de grootste zijn, of niet zijn. Het wordt het laatste.
Bij banken als ABN Amro zijn het de aandeelhouders en de noodzaak te eten om niet gegeten te worden die tot groei aanzetten. Maar er zijn ook belangrijke economische sectoren die zelfs geheel staan of vallen met groei. In een definitief stagnerende economie zouden bouwbedrijven, luchtvaart- en auto-industrie voor een groot deel ophouden te bestaan. Niet voor niets zijn sommige economen ervan overtuigd dat het economische systeem niet zonder groei kan. Hans Christoph Binswanger van de universiteit van St. Gallen, leermeester van de veelgekritiseerde ceo en groeigoeroe Josef Ackermann van de Deutsche Bank, spreekt van een kapitalistische groeispiraal. Een ondernemer heeft voor het opstarten van een bedrijf geld nodig. Geld dat hij pas later zal verdienen, dus dat hij nu moet lenen. Om de lening inclusief rente af te betalen, moet hij extra verdienen – groeien dus. Daarvoor zijn weer nieuwe investeringen nodig, nieuwe leningen, meer afbetalingen, meer groei, enzovoort.
Volgens andere economen is het probleem nog fundamenteler. In het hypothetische geval dat de wet van vraag en aanbod naar behoren functioneert, dalen de winsten automatisch. Maakt een ondernemer het ene jaar een mooie winst met de verkoop van paarse schoenen, dan zullen het volgende jaar ook andere ondernemers zich daarop storten. De toegenomen concurrentie drukt de winst. De enige uitweg voor deze ondernemer is nieuwe markten aanboren (paarse schoenen verkopen in Zimbabwe) of nieuwe producten verzinnen (paarse regenlaarzen). Met als gevolg verdere economische groei. Maar wat als ondernemers afzien van winstmaximalisatie? Wat als zij genoegen nemen met geen of bescheiden winst? Om dat te bevorderen beveelt econoom Binswanger aan bedrijven met aandeelhouders om te vormen tot stichtingen. Helemaal nieuw zou dat niet zijn. Een voorbeeld uit de Nederlandse bankwereld is Rabobank, die in tegenstelling tot bijvoorbeeld ABN Amro nooit beursgenoteerd is geweest maar een coöperatieve structuur heeft. Staat het zo’n onderneming vrij om niet meer te groeien?
Econoom Niels Visser van Rabobank denkt van wel. ‘Rabobank heeft geen aandeelhouders die aandringen op winstmaximalisatie. We hebben wel leden. Als die ermee zouden instemmen dat we vanaf volgend jaar niet meer hoeven te groeien en geen of minder winst hoeven te maken, kan dat. Maar ook hier geldt net als in de rest van de maatschappij dat het leven een stuk gemakkelijker is als er groei in zit.’ Eventuele winst wordt door Rabobank namelijk niet uitgekeerd aan aandeelhouders, maar toegevoegd aan het eigen vermogen. ‘Daardoor kunnen we onze kredietverlening uitbreiden’, legt Visser uit. ‘Als je dat niet doet, kan het zijn dat grote klanten die forse kredieten nodig hebben jou als bank ontgroeien.’
IS ECONOMISCHE GROEI een onvermijdelijkheid? Het antwoord is helder: nee. Maar de lijst mitsen en maren die daarop volgt, is niet gering. Het land van de volgroeide economie is zeer welvarend. Het is bereid de pijn van de oplopende werkloosheid te verzachten met onorthodoxe maatregelen als arbeidstijdverkorting en een basisinkomen. De bevolking heeft een radicale mentaliteitsomslag achter de rug, waardoor zij groeiend geluk boven groeiende rijkdom verkiest. Commercie die ertoe dient verlangens te creëren die er voorheen niet waren, is taboe. De politiek weet zich in te stellen op het verdelen van de schaarste in plaats van de overvloed. Bedrijven zijn niet langer in handen van aandeelhouders. Ze streven bovendien geen winstmaximalisatie meer na. Het is überhaupt de vraag in hoeverre zo’n economie nog kapitalistisch is. Wie kan zich zo’n drastische ommekeer voorstellen? Ernest Callenbach kon dat. Dat land voorbij de groei heeft namelijk verdacht veel weg van diens Ecotopia. En dat was geen reëel bestaande maatschappij, maar een utopie. ø