Erasmus van Sandra Langereis vond ik een geweldig boek. Ik wist van tevoren net zoveel over Erasmus als iedereen: Lof der zotheid, dat was het wel zo’n beetje, het stond sinds 1971 ongelezen in de boekenkast. Hij bleef rooms-katholiek, dat las je ook overal, moet hij zelf weten, dacht ik altijd. Nu schaam ik me voor mijn onwetendheid. Langereis nam me bij de hand en dompelde me een paar weken onder in het leven en werk van deze uitermate geestige, erudiete, sombere, klagerige, razendknappe supergeleerde. Ik heb er een held bij. Wat hij bijeen las en schreef, grenst aan het onmetelijke. Langereis duikt in veel onderwerpen waar ik niets van afwist: bijvoorbeeld het kloosterleven en de boekdrukkunst rondom 1500. Ik heb het gevoel nu alles erover te weten.

Ik heb al over Erasmus gedroomd, ik reed met hem mee door de Alpen, hij op een paard, ik erachteraan op een ezel. Het zit ’m allemaal in de stijl en in het kennisverlangen van Langereis dat me helemaal meesleepte. En ik las Lof der zotheid: geweldig boek!! Ik ga ook zoiets maken.

Ik aarzelde tussen Al het blauw van Peter Terrin en Sirius van Allard Schröder. Het werd Sirius. Een roman tussen droom en daad, zo voelde het. Literatuur hoort overal net naast te gaan staan, niet mee te schrijven met de ‘tijdgeest’, geen ‘punten te scoren’. Dat doen de anderen. Schröder werkte een gegeven uit rondom een disco dat net overal naast zit en dus voortdurend de spijker op de kop slaat. Hoe hij dat voor elkaar kreeg weet ik niet, ik heb er lang over gepeinsd. Dromerigheid, verlangen en weerzin doortrekken deze zowel vrolijke als tragische roman. Plus daverende lachbuien die je niet voelt aankomen. En daar tussenin spelen zich gebeurtenissen af die zowel echt zijn als zich voordoen als sprookjes. De onbereikbare geliefde, de schurk, de meeloper, de dood, het geheim, het verraad, de roes. En de parodie daarop is overal bij inbegrepen. Alles in die disco ergens op het platteland. Met zinnen die golven, glimmen en glanzen. Zodat je er gelukkig van wordt.