Laatst stond ik in een Brabants dorp ’s avonds laat voor een rood stoplicht. Een absurde situatie, want ik wist en zag dat er in de wijde omtrek geen sterveling te bekennen was. Duisternis lag over het boerenland. Toch stond ik daar, plichtsgetrouw. Net toen ik dacht aan al die vrienden die al lang gas hadden gegeven, versprong het stoplicht. Niet naar groen, maar naar oranje. Knipperend oranje.
Het duurde even voordat het besef voluit neerdaalde: ik was er getuige van geweest! Ik was getuige geweest van dat magische moment waarop de stoplichten in de nachtstand gaan. Ik gaf gas, en moest de intense aandrang onderdrukken om vol op het pedaal te gaan staan, het raampje open te schuiven, er half uit te gaan hangen en hard te gillen: ‘Yíéíéíéíé-haaaaaaaaaaaaaa!!’
Ineens zag ik overal knipperende stoplichten. De wereld had vakantie. Van een land waar wetten en verkeerslichten regeerden was ik in één klap in de anarchie van de nacht beland.
Ik was dit vrolijke voorval al vergeten, totdat ik op oudejaarsdag toevallig op een boekje stuitte van Francesco Piccolo, een schrijver waar ik nooit van had gehoord. Het heet Momenten van onverwacht geluk (2012), en is een merkwaardige verzameling van geluksmomenten zoals dat van mij. Soms is het maar één zin (‘wanneer mijn vrouw een T-shirt van mij aantrekt’ of ‘toen de kanarie doodging’), soms een langere scène (over het genot om een treinplaats te reserveren, en dan expres op het laatste moment alsnog op te duiken en degene die op jouw gereserveerde stoel zit weg te sturen).
Ik aarzel om dit werk grote literatuur te noemen. Ik aarzel zelfs om het literatuur te noemen. Misschien zijn het aanzetten tot situaties die literatuur zouden kunnen gaan opleveren. Een van de redenen waarom ik dit zo’n verrukkelijk boekje vind is dat het allemaal halfbewuste situaties, gedachten en observaties ineens vol in het licht zet. (‘Ik weet dat die persoon heel vaak op zijn horloge heeft gekeken; ik weet dat hij elke keer als er iemand dichterbij kwam, bang was dat die zijn plek kwam opeisen; ik weet dat hij elke keer een zucht van verlichting slaakte. En ik weet dat hij nu, een paar minuten voor vertrek, denkt dat het hem is gelukt. Op dat moment kom ik eraan.’)
Mijn stoplichtmoment komt er ook terloops in voor. Dat is waarom ik me mijn Brabantse avontuur weer herinnerde. Francesco Piccolo werkt aanstekelijk. Je gaat onwillekeurig ook zelf op zoek naar onverwachte geluksmomenten. Als de tram aankomt op een bomvol perron en de deur precies voor je stopt, en jij als eerste naar binnen loopt, onverstoord, alsof je dit altijd zo doet, alsof je een of ander geheim privilege geniet bij de tramchauffeurs. Een uitvoering van Chopins Afscheidswals horen van een pianist die begrijpt dat het in dit stuk om de linkerhand gaat, om de begeleiding, die haast iedereen, tot jouw ergernis, ondergeschikt maakt aan de melodielijn.
Nou ja, ik ben al begonnen aan mijn lijst, en kan me niet anders voorstellen dan dat elke lezer van dit boekje dat gaat doen.
Let wel: het gaat hier niet om die dingetjes als de geur van oprolcroissantjes op zondagochtend of het zonlicht dat zo mooi blabla. Dat kennen we. Dat vinden we allemaal prachtig. Dat horen we prachtig te vinden. Die momenten bestáán al, terwijl het er in deze literatuur (maar is het dat wel?) juist gaat om geluk dat nog niet of nauwelijks is opgemerkt ineens te laten bestaan. Literatuur wijst naar wat er nog niet was voordat zij ernaar wees. In Logboek van Harry Mulisch staat terloops deze anekdote: je raakt je linker handschoen kwijt, gooit dan de rechter ook maar weg, maar dan vind je even later alsnog die linker terug, een vondst die juist een veel pijnlijker verlies is. (Al is dit misschien de omgekeerde variant, een moment van onverwacht ongeluk, maar in het vertellen ervan schuilt juist het type plezier waar het hier om gaat.)
Dat is toch wat, als een schrijver dat voor elkaar krijgt: zijn lezers op zoek laten gaan naar amper bewuste geluksmomenten. Maar is het ook lit-er-a-túúr? Eerlijk gezegd heb ik me dat tijdens het lezen geen seconde afgevraagd – wat op zichzelf al een aanwijzing kan zijn dat het inderdaad literatuur is.
Tegenover het cynisme en het gesomber dat doorgaans de grote literatuur kleurt, zijn deze luchtige miniaturen haast provocerend optimistisch. Natuurlijk, le bonheur se raconte mal, maar geldt dat ook voor kleine geluk? Le petit bonheur se raconte pas mal, ben ik geneigd na het lezen van Francesco Piccolo te zeggen.
Misschien komt het door de man z’n achternaam dat ik het maar hierop houd: het is kleinkunst. Het is grote kleinkunst, en daarmee oneindig veel beter dan de kleine grootkunst die de meeste schapmeters van de boekenkiosken vult.