Volgens de Israëlische schrijver Baruch Kimmerling, professor sociologie aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, kent de binnenlandse en buitenlandse politiek van Israël slechts één doel: de politicide van het Palestijnse volk. In zijn laatste boek, Politicide: De oorlogen van Ariel Sharon tegen de Palestijnen definieert Kimmerling het samensmelten van de woorden politiek en genocide als «een proces van sociale, economische en militaire activiteiten met als uiteindelijke doel het verdwijnen van het Palestijnse volk ( ) waarbij een gehele of gedeeltelijke etnische zuivering plaats kan vinden».
Het boek is een heldere en uiterst kritische analyse van het Israëlische beleid met betrekking tot het conflict met de Palestijnen dat de actualiteit schijnbaar moeiteloos in een historische context plaatst, zonder daarbij in academische haarvlechterij te vervallen. Volgens Kimmerling, die eerder het lijfwerk De Palestijnen publiceerde, buit de sluwe strateeg Sharon het post-9/11-klimaat genadeloos uit: onder het mom van veiligheid en antiterrorisme bouwt hij aan zijn droom van Groot Israël.
Kimmerling baseert zijn stelling allereerst op een analyse van het huidige beleid (het bezoek aan de Al Aqsa-moskee, de tweede intifada, de muur), maar hij besteedt ook enkele, soms zeer smeuïge hoofdstukken aan Sharons persoonlijke geschiedenis en loopbaan. Kimmerling schildert Sharon af als een zeer wantrouwend en ambitieus man, een tactisch genie en een «officer, not a gentleman».
Geboren als Ariel «Arik» Scheinerman nabij Tel Aviv begon Sharon zijn loopbaan in de jaren vijftig als commandant van de gevreesde Unit 101 en was hij in die hoedanigheid onder meer verantwoordelijk voor het bloedbad in Qibya in 1953. Na zijn militaire loopbaan zette Sharon de strijd voort op het politieke vlak. Na verschillende keren van partij te zijn gewisseld, werd hij eerst minister van Landbouw en later van Defensie. Mede onder zijn bewind groeide het aantal kolonisten op de Westelijke Jordaanoever in tien jaar tijd van drieduizend naar zestigduizend. Sharon is er vast van overtuigd dat «de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 nog niet over is». Die is pas voorbij als Israël ook Samaria en Judea omvat, oftewel de Westelijke Jordaanoever.
Maar Kimmerling maakt ook duidelijk dat de politiek van Sharon niet een op zichzelf staand fenomeen is, maar het noodzakelijk gevolg van de oorlog in 1967 en voortkomend uit het karakter van het zionisme. Israël bevindt zich zelfs in een existentiële crisis, zo schrijft hij. In 1967 veroverde Israël immers de Westelijke Jordaanoever, maar met het land kreeg Israël ook een Palestijnse bevolking van drie miljoen zielen, hetgeen het zionistische ideaal van een joods thuisland ondermijnt.
De zionisten willen wel het land, maar niet de mensen, aldus Kimmerling. Vandaar dat sinds 1967 openlijk, zij het eufemistisch, gesproken wordt van een «transfer van de Palestijnen» naar de Arabische wereld. Niet voor niets zegt Sharon dat de Palestijnen al een staat hebben: Jordanië.
Ten slotte gaat Kimmerling nog een stap verder door te stellen dat de huidige Israëlische politiek slechts een voortzetting is van het proces van politicide dat begon met de oorlog in 1948. In strijd met de heersende gedachte meent hij dat aan het «wonder van 1948» een weloverwogen plan ten grondslag lag, het zogenoemde Plan D van Generaal Yigael Yadin. Het plan trad in werking op 14 mei 1948, de dag dat de noodtoestand werd uitgeroepen, en gaf onder andere opdracht tot «het verwoesten van dorpen met vuur, explosieven en mijnen ( ) en het verdrijven van de bevolking buiten de grenzen van de staat».
Na afloop van de oorlog had Israël zijn grondgebied verdubbeld en bleven meer dan vierhonderd dorpen leeg en verwoest achter. 750.000 Palestijnen sloegen op de vlucht of werden verdreven. Zie hier wat in het Arabisch «Nakbah» heet: de catastrofe.
Kimmerling behoort tot een groeiende groep Israëlische schrijvers en academici die de eigen geschiedenis op kritische wijze her interpreteren, ook wel bekend als de nieuwe historici. Eerder schreef Tom Segev The 7th Million over de relatie tussen de holocaust en de stichting van de staat Israël en richtte Benny Morris zich op de miljoenen Palestijnse vluchtelingen. Avi Shlaim schreef in De ijzeren muur over de diplomatieke relaties tussen Israël en de Arabische wereld en sloeg daarin het gebruikelijke beeld van David en de boosaardige Arabische Goliath in tal van voorbeelden aan diggelen.
Een wel zeer bijzondere kijk op het eigen verleden verschaft de Israëlische schrijver en columnist Meron Benvenisti. In zijn boek Sacred Earth vertelt de voormalige vice- burgemeester van Jeruzalem hoe hij als kind na de oorlog van 1948 regelmatig met zijn vader door het nieuw verworven Palestijnse land trok. Zijn vader was als vooraanstaand cartograaf en geograaf lid van een negenkoppig team dat belast was met het maken van een Hebreeuwse kaart.
Dat leverde soms kostelijke taferelen op. In een felle en lange vergadering werd voor gesteld om als nieuwe naam voor het stadje Kurnub, achtereenvolgens Cerubim, Mampsis, Karnov en City of Negev te gebruiken, maar dan werd het de volgende dag toch maar Mamshit. Het grote probleem van de nieuwe kaart was dat er niet voldoende oud-Hebreeuwse of bijbelse alternatieven voor handen waren, niet voor de steden, en zeker niet voor de honderden stroompjes, bergen en heiligdommen, met als gevolg dat vele van de huidige namen in wezen verhebreeuwst Arabisch zijn.
Het boek is een diepgaand en gedetailleerd verslag van de jaren vlak na de oorlog in 1948 en getuigt van een enorme liefde voor zowel het Israëlische als het Arabische leven en landschap. «Dit boek gaat zowel over mijn verstoorde interne landschap als over het gemartelde landschap van mijn thuisland», schrijft Benvenisti.
Wellicht dat zijn geteisterde geweten, en dat van Israël als land, het beste tot uiting komt in een van zijn anekdotes. Vijf jaar na de oorlog bezocht Benvenisti met zijn vader een mooi dorpje dat hij kende uit zijn jeugd, «een spookstad die ooit vol was van leven». Benvenisti vroeg zich af wat er met de inwoners was gebeurd. In 1967 kreeg hij antwoord: ze woonden al bijna twintig jaar in een vluchtelingenkamp naast Jeruzalem. En waarschijnlijk wonen ze daar nu nog.