De drie essays in dit boekje kun je het beste achterstevoren lezen, namelijk in chronologische volgorde. Drie dankwoorden bij internationale prijzen die de Turkse schrijver Orhan Pamuk (1952) in 2005 en 2006 ontving – de laatste was de Nobelprijs.

Het eerste sprak hij uit in Frankfurt, oktober 2005, in dezelfde maand als waarin hem een proces werd aangedaan en zijn werk onbedoeld in de politieke sfeer terechtkwam, van niet-lezers dus. Met het oog op het thuisfront legde hij uit dat politieke betrokkenheid niets te maken heeft met politieke idealen en enigerlei lidmaatschap, maar voortkomt uit het vermogen van de romanschrijver zichzelf in een ander te verplaatsen. Het is allemaal heel mooi wat hij over de magie van de roman zegt – ‘de kunst om ons eigen verhaal te vertellen als was het andermans verhaal’ en tevens ‘het vermogen om andermans verhaal te vertellen als was het ons eigen verhaal’ – maar in z’n algemeenheid wordt het nietszeggend, zeker als het betoog eindigt met de bewering dat ‘tegenwoordig gemeenschappen, stammen, naties de diepste gedachte over zichzelf onthullen door middel van romans’. De roman als middel om volkeren, landen en mensen met elkaar te verbinden. Wat het betoog, ook onbedoeld, illustreert is hoe politiek – in dit geval het proces dat Pamuk boven het hoofd hing – een schrijver ertoe brengt zijn eigen taal te verloochenen en die te laten verdampen in loze algemeenheden.

Interessant is het dankwoord dat Pamuk in april 2006 hield toen hij van het Amerikaanse tijdschrift World Literature de Puterbaughprijs kreeg. Over het geluk van het schrijven had hij het, dat hij zich al dertig jaar elke dag tien uur in een kamer kon afzonderen om zich over te geven aan ‘zijn dagelijkse behoefte aan verbeelding’. Dat geluk werd hem door het proces afhandig gemaakt, zegt hij, omdat hij de ‘kinderlijke onverantwoordelijkheid’ dreigde kwijt te raken. Dat is even andere koek dan de romanschrijver in dienst van de volkerenbond.

Het eerste dankwoord in het boekje, dat bij de Nobelprijs in december 2006, is een opgetuigde versie van de twee andere, en vooral een lofzang op de literatuur. Zijn vader gaf hem eens een koffer met alles wat hij tijdens zijn verblijf in het buitenland geschreven had. Pamuk zegt niet wat erin zat en wat hij ervan vond, wel dat hij boos op zijn vader was omdat hij de literatuur minder serieus nam dan hij. De vader wenste zijn sociale leven niet voor de literatuur op te offeren. Pamuk, die de indruk wekt weer thuis te zijn na een tijdje door niet-lezers gemolesteerd te zijn geweest, wel.