‘Die nieuwe serre heb ik te danken aan mijn uienoogst van afgelopen jaar.’ Akkerbouwer Michiel van Andel (34) wijst naar de volledig beglaasde uitbouw aan de voorkant van zijn boerderij, onder de rook van Emmeloord in de Noordoostpolder. Hij profiteerde van de droge zomer van 2018, waardoor de Europese uienoogst maar liefst veertig procent lager lag dan normaal. ‘Wij hebben de mogelijkheid om onze gewassen te beregenen, omdat Nederland genoeg waterreserves heeft om uit te putten, die andere, drogere landen ontberen. Wij hadden ondanks de slechte omstandigheden toch nog een goede opbrengst.’
Maar in de akkerbouw is ieder jaar anders. Het jaar daarvoor moest Van Andel zijn uien wegdoen voor drie cent per kilo. Zeventig procent onder de kostprijs. ‘Het geld ging met duizenden euro’s tegelijk de deur uit’, zegt hij, zittend aan een moderne eettafel in zijn boerderij die al drie generaties in de familie is – zijn opa was een polderpionier, die uit Zeeland overkwam om als eerste het net drooggelegde gebied in gebruik te nemen. Zelf studeerde Van Andel eerst aan de Hogere Landbouwschool in Dronten voordat hij de boerderij van zijn vader overnam. Op zijn voor Nederlandse begrippen kleine bedrijf van vijftig hectare verbouwt Van Andel naast uien ook suikerbieten, witlof en tarwe. Zo kan hij een slechte opbrengst van het ene gewas compenseren met een andere. Toch fluctueert het inkomen van Van Andel sterk.
Zo’n onzekere geldstroom maakt het maken van de juiste investeringskeuzes belangrijk. Van Andel heeft ‘slechts’ twee uur de tijd om mij te ontvangen. Daarna schuift een adviseur van een groot landbouwbedrijf aan om het bestrijdingsmiddelenplan van aankomend jaar te overleggen. ‘Vanmiddag bespreken we onder andere wat er gaat veranderen in de regelgeving’, zegt Van Andel, terwijl de jongste twee van zijn vier kinderen om ons heen rennen. ‘Er verdwijnt regelmatig een middel van de markt, meestal vanwege strenger wordende milieueisen. We moeten steeds weer een nieuwe strategie verzinnen om onze gewassen te beschermen.’
Dit jaar staan er vooral grote veranderingen op stapel voor de ui. Als gevolg van de recente fipronil-crisis in de kippenhouderij – eieren bleken besmet met het voor mensen schadelijke anti-insectenmiddel – mag de stof niet meer gebruikt worden om uien te beschermen tegen insecten als de uien- en de bonenvlieg. Van Andel weet nu al dat hij overgaat op een bijzonder alternatief: gemuteerde vliegen. Deze zomer worden er op zijn uienvelden duizenden mannelijke vliegen losgelaten. Ze zijn onvruchtbaar gemaakt door een bombardement van UV-straling, waardoor hun DNA is beschadigd. Als die gemuteerde vliegen vervolgens paren met vrouwelijke vliegen zullen die geen nakomelingen krijgen. Zo keldert de hoeveelheid nakomelingen van de vliegen op het veld, en daarmee de vraatschade die ze toebrengen.
Maar die vliegen werken alleen tegen de uienvlieg, niet tegen andere insecten. En bij gebrek aan milieuvriendelijkere alternatieven zal Van Andel zijn veld toch weer moeten besproeien met bestrijdingsmiddelen. ‘Er zit niets anders op. En sproeien met de trekker betekent helaas dat ik gebruik moet maken van hogere concentraties van die chemische middelen. Ook is er een groter risico dat het bestrijdingsmiddel in de sloot naast het veld terechtkomt.’
Van Andel zegt eventuele milieuschade te beperken door gebruik te maken van een ‘selectief middel’, dat alleen de insecten doodt die schadelijk zijn. ‘Maar ik ken ook boeren die overgaan op de veel rücksichtslosere pyrethroïden, middelen die al sinds jaren zestig worden gebruikt. Daar zit geen patent meer op, en mogen dus door ieder bedrijf worden geproduceerd. Dat maakt ze stukken goedkoper. Het probleem is alleen dat pyrethroïden veel méér doden dan alleen de insecten die het gewas aanvreten.’
Volgens Van Andel is het exemplarisch voor de complexiteit rond bestrijdingsmiddelen. ‘Het idee achter een verbod op een bepaald middel is dat het de landbouw duurzamer maakt, maar dat kan alleen als er een milieuvriendelijker alternatief voorhanden is, zoals gemuteerde vliegen. Is dat er niet, dan moeten we teruggrijpen naar oude, schadelijkere middelen, en wordt de landbouw minder duurzaam.’ Van Andel neemt het probleem serieus. De jonge boer is lid van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en wil, mede vanwege zijn christelijke achtergrond, zijn land op de beste, meest wetenschappelijke manier beheren en achterlaten. ‘Natuurlijk wil ik graag zo weinig mogelijk schadelijke stoffen gebruiken. Maar ik moet mijn oogst wel beschermen. Anders heb ik geen inkomen. Bovendien betekenen lagere oogsten dat we veel meer land nodig hebben om ons voedsel te produceren, dat is ook niet duurzaam.’
Maar hoe doen zijn biologische buren het dan, waar het gebruik van middelen aan strenge banden ligt? Van Andel: ‘Die grijpen doorgaans naar een uit bacteriën afkomstig middel: een natuurlijk bestrijdingsmiddel dat wel is toegestaan in de biologische landbouw.’ Minder schadelijk is het middel niet. ‘Niks doen is nou eenmaal geen optie’, benadrukt Van Andel. ‘Je kunt geen akkerbouw bedrijven zonder je gewassen, en daarmee je inkomsten, te beschermen.’
De gewasbeschermingsmiddelen van Van Andel kosten hem 550 euro per hectare, een derde van zijn jaarlijkse variabele kosten. Dat zijn de kosten die rechtstreeks aan het gewas op gaan. Alleen zaden nemen met veertig procent een grotere hap uit zijn budget. ‘Die variabele kosten zijn maar een klein deel, iets meer dan een zevende, van mijn totale jaarlijkse kosten. De grote bulk is afschrijvingen op onroerend goed, zoals de boerderij zelf, en op machines en werktuig.’
De afgelopen twintig jaar ligt het gebruik van bestrijdingsmiddelen door Nederlandse akkerbouwers stabiel op ruim 3600 ton. De helft daarvan wordt gebruikt bij het verbouwen van aardappelen. ‘Voor een daling van middelen tegen bacteriën, schimmels en insecten zijn we toch vooral afhankelijk van veredeling’, zegt Van Andel, doelend op de techniek om planten door middel van kruising met krachtigere gewassen weerbaarder te maken. ‘Hoe sterker het zaadje, stekje of de bol, hoe minder een boer hoeft in te grijpen.’ Veredelingsbedrijven hebben voor de biologische sector onlangs verschillende uienrassen ontwikkeld die resistent zijn tegen meeldauw, een schimmelziekte. Van Andel verwacht dat die resistente rassen binnenkort ook worden gekruist met de uien die in conventionele teelt worden gebruikt. ‘Op die manier zijn er in de toekomst minder antischimmelmiddelen nodig. Zo wordt de hele sector beter.’
Van Andel vindt het jammer dat er in Europa zoveel weerstand is tegen het genetisch modificeren van gewassen. Bij genetische modificatie wordt het DNA van gewassen in een laboratorium heel precies aangepast om veredeling te versnellen. Groene bewegingen als Greenpeace verzetten zich al decennia tegen de techniek omdat het risico’s voor de volksgezondheid of het milieu met zich mee zou brengen. Ze zouden kanker veroorzaken, of ontsnappen naar de natuur, en daar wilde planten in de verdrukking brengen. Maar die bezwaren gaan tegen de wetenschappelijke consensus in. ‘Met genetische modificatie zouden we het middelengebruik sneller kunnen laten dalen’, zegt Van Andel. ‘Die nieuwe biologische uienrassen zijn resistent gemaakt door ze te bombarderen met straling. Dat heeft duizenden onbekende mutaties in het DNA tot gevolg, en is vele malen ongecontroleerder dan genetische modificatie, en toch mag dat wel. Over zulke dingen wordt te weinig nagedacht.’
Zowel milieuorganisaties als academici verwachten veel van natuurlijke, ecologische manieren om het gebruik van bestrijdingsmiddelen verder terug te dringen. Een gezonde bodem, vol met klein leven in de vorm van bacteriën, schimmels, regenwormen en andere insecten, zou de grond weerbaarder maken tegen plagen, waardoor spuiten overbodig wordt. Onder testomstandigheden worden er goede resultaten geboekt, en Van Andel krijgt dan ook regelmatig verkopers aan de deur die bijvoorbeeld zogenaamde mycorrhizapreparaten proberen te verkopen. Dat zijn schimmels die zich om de plantenwortels heen draaien, en ze zo beschermen tegen kwaadwillige indringers. ‘Ik experimenteer ermee door ze aan te brengen bij mijn gewassen, maar zie nog weinig verschil. Ik geloof zeker dat er wat in zit, maar zolang het niet is uitontwikkeld en ik er niet op kan bouwen, blijf ik voor een goede bedrijfsvoering afhankelijk van chemische middelen.’
Die gespannen verhouding tussen het academische ideaal en de praktijk van de akkerbouw is ook iets waar de Noord-Hollandse aardappelboer Arwin Bos tegenaan loopt. Bos, die in de volgende blog aan het woord komt, ervaart dit bij het gebruik van mest. ‘De Nederlandse mestwetgeving is zo streng dat ik afhankelijk ben van kunstmest. En als ik dat straks niet meer mag gebruiken, zoals het kabinet van plan lijkt, zit ik straks met een uitgeputte, onbruikbare bodem.’