Mijn vader belde.

‘Ik vroeg me iets af’, zei hij. ‘Is je broer ervan op de hoogte wat je over hem hebt geschreven?’
‘Ehm’, zei ik.

Mijn vader is professioneel conflictoplosser, min of meer. Als een soort drone hangt hij boven situaties, die hij dan in kaart brengt en verkavelt zodat iedereen het landschap weer kan overzien. Hij is erg goed in gesprekken voeren. In plaats van te oordelen, vraagt hij zich dingen af.

Ik probeer me een citaat voor de geest te halen, iets over dat een roman niet geslaagd kan zijn als die geen van je naasten kwaad heeft gemaakt (Philip Roth? Connie Palmen?). Maar het ging hier niet om een roman, en bovendien weet ik niet of ik het ermee eens ben. Alhoewel.

Schrijvers buigen alles net zo ver door tot het hun kant op groeit

Laatst hoorde ik een schrijver een aantal keer na elkaar zeggen dat hij koste wat het kost wilde voorkomen dat zijn boek gênant werd. Daarmee bedoelde hij: te plat, te persoonlijk, sentimenteel. Zijn moeder was dood, maar het laatste wat hij wilde was een dodemoederboek schrijven. De interviewster vroeg hem naar zijn moeder. Het lukte hem niet te antwoorden, zijn hele lichaam haperde. Het is goed mogelijk dat hij dat zelf gênant vond, maar ik keek gebiologeerd naar zijn lijf, dat zich afwendde van het gesprek alsof het een hete luchtstroom was.

Joan Didion schreef eens, ik denk in een voetnoot bij The White Album, maar ik ben ver van huis en kan het niet nazoeken, dat schrijven een tirannieke aangelegenheid is. Je dringt jouw woorden op aan de lezer, en met het verhaal dat je verkiest te vertellen wis je tegelijkertijd allerlei andere mogelijke verhalen uit (ik twijfel nu aan deze strekking, en ook dit lijkt me een voorbeeld van de tirannie van de schrijver).

Nou ja, ver: Zeeland. Ik loop met mijn hond op het strand, ze heeft het warm in haar wintervacht en ze is loops. Gister nog een pup, en nu ineens dit. Alle honden ruiken aan haar. Ze blaft van zich af, maar zonder overtuiging. In de trein naast me zat een aardige Engelse dame. Aan haar motoriek kon ik zien dat ze goed was met dieren. Mijn hond voelde het ook meteen, en kroop ongegeneerd op haar schoot. Heel rustig lag ze daar, en de vrouw was ook rustig, en we hoefden verder geen gesprek te voeren. Ik durfde niet te zeggen dat het dier loops was, en hoe langer het beest daar lag, hoe minder ik erover kon beginnen. Ze droeg een beige broek van katoen.

Ze droeg een donkere spijkerbroek, en het was in de trein naar Brussel. Ik ben niet in Zeeland, dat was vorige week. Ik zit op een bankje in de schaduw naast mijn moeder. Nu we allebei dezelfde kant op kijken, lukt het ons te praten over grotere dingen. Ik kijk naar de auto’s op het slome kruispunt in de verte, hoe ze voorsorteren, remmen, afslaan. Sinds ik rijles heb, zie ik steeds de handeling van het rijden, in plaats van gewoon een rijdende auto. Mijn moeder vertelt iets over mijn broer dat me trots maakt op hem, als mens. (Ik moest erg lachen om een stuk van Gerbrand Bakker, op de website van dit blad, waarin hij zich verbaasde over het oeverloze gebruik van het woord ‘trots’. Hij kon dat niet lokaliseren als emotie. Sindsdien probeer ik erachter te komen of er inderdaad zoiets bestaat als trots, los van een manier van spreken. Ik denk het wel, het is iets tussen verrassing en bevestiging en het zit in je buik, lager dan angst, hoger dan vreugde, meer aan de oppervlakte dan verdriet).

We schrijven niet over onze naasten om ze te begrijpen, maar om iets over onszelf te begrijpen. En wat we te weten willen komen is iets wat we misschien al lang weten, al heeft zulke kennis met waarheid niets te maken. Schrijvers buigen alles net zo ver door tot het hun kant op groeit. Wat gêne betreft: misschien onderscheidt dat de mens uiteindelijk van het dier. Wat gêne en schrijvers betreft: je hebt er die ervoor terugschrikken en je hebt er die ernaar op zoek gaan. Die laatste categorie speelt vals, natuurlijk. Daarom moet je boeken die zogenaamd niemand sparen, het minst van al de schrijver zelf, altijd ten diepste wantrouwen. Iedereen spaart zichzelf, daarom zijn we allemaal zo interessant. Onbeschaamdheid is voorbehouden aan honden, en heel kleine kinderen, misschien. Het nadeel van een schrijver in de familie is dat die, uit interesse in zichzelf, het liefst eindeloos knoeit met de waarheid van anderen. Zonder toestemming, en zonder werkelijke gêne.