Ik hoor dus tot de beroemde jaren-zestig-generatie, en laat ik het maar gelijk zeggen: dankzij ons is de maatschappij sterk verbeterd. Er is meer openheid gekomen, meer vrijheid en meer geluk. Televisieprogrammas zijn dankzij onze inbreng kwalitatief beter geworden en ook de journalistiek en niet te vergeten de kunst zijn naar een hoger niveau getild. Dankzij de inspanningen van mijn generatie.
Sommige mensen zeggen dat het ons kwam aanvliegen, dat het een kwestie van geluk was, dat we in een opbouwfase van de maatschappij zaten. Maar geluk moet je afdwingen. Dachten zij nu echt dat wij er zelf niet alles aan hebben gedaan om een kwalitatief betere maatschappij van de grond te krijgen? Dankzij hard werken, studeren, investeren, volhouden en kwaliteit is het ons gelukt.
Veel van mijn generatiegenoten bezetten op dit moment sleutelposities in de culturele instituties. We gaan naar elkaars tentoonstellingen, lezen en prijzen elkaars boeken, doen mee aan elkaars manifestaties en spelen elkaar in het algemeen moeiteloos de bal toe. Wij geven leiding aan de media, wij verdelen de subsidiegelden, wij bepalen hoe de nieuwste mode eruit moet zien, wij vormen de hoofdredacties van kranten en wij zitten in de directie van kunstinstituties.
Neem mij nu. Alleen omdat het bij deze krant in de directie barst van de generatie genoten mag ik deze rubriek schrijven. Waarom heb ik een uitgeverij zo gek gekregen mijn typische jaren-zestig-boeken uit te geven? Omdat er vijftigers in de directie zitten die ik allemaal vanaf de jaren zestig goed ken. Ik zit in vele beleidsbepalende literaire commissies waar ik tegen forse betaling meewerk aan de nieuwe literaire richtlijnen voor jongeren en de prijzen uitdeel aan leeftijdgenoten. Nog deze week zal een persbericht verschijnen waarin mijn benoeming tot directeur van het Fonds voor de Letteren te Amsterdam wordt bekendgemaakt. De verbeelding zal hierna moeiteloos nog jaren aan de macht blijven.
Wij bepalen dus sinds ruim veertig jaar het culturele leven. En het is goed zo. Soms zijn er wel eens jongeren van een jaar of veertig die hierover verongelijkt zijn, die spreken over hun generatie als over een «verloren generatie» die «nooit een kans» krijgt. Laat ik hen troosten: het is nu eenmaal niet anders. Het komt door de kwaliteit die wij al jaren bieden. En het zal voorlopig ook zo blijven, want wij zijn van plan heel lang te blijven zitten waar we zitten. Die verloren generatie moet dus nog veel langer geduld hebben. Zij kan zich het beste door ouderen zoals ik laten scholen tot assistent-schrijver, assistent-uitgever of assistent-directeur zodat zij later vanuit een gedegen ondergrond zelfstandig aan de slag kan. Kwalitatief goede leiding is bij scholing nu eenmaal onontbeerlijk. Misschien kunnen deze jongeren dan na hun zestigste jaar op eigen benen staan. En aan de nieuwe generaties de fakkel van de jaren zestig doorgeven.