Het afgelopen jaar heeft opvallend veel debutanten opgeleverd. In veel gevallen waren dat jonge schrijvers die hun onderwerp van de straat haalden, om precies te zijn: uit de geestdode wereld van de nieuwbouwwijken waar het leven wordt geregeerd door televisieversla vingen consumptiedwang. Hoewel ze qua stijl sterk verschillen, hebben de schrijvers behalve hun geboortejaren (tussen 1962 en 1967) een duidelijke preoccupatie met thema’s als overdadig drankgebruik, perverse seksualiteit, niets ontziende agressie, sociale desinteresse en diepgewortelde verveling gemeen.
Rob van Erkelens (1963) zegt over Het uur van lood, waarmee hij eind vorig jaar debuteerde: ‘Mijn boek gaat over een paar dagen uit het leven van een willekeurig mens. De leegte die hij ervaart, heeft als consequentie dat hij gaat zoeken naar iets dat die leegte overstijgt. Drugs en harde muziek.’
Het uur van lood gaat over een jongen die niets boeiends aan het leven kan ontdekken. ‘We roken. We drinken. We praten. Dat is alles.’ Geholpen door uppers en downers sleept hij zich door het moderne leven dat zo vol van indrukken is dat alles betekenisloos is geworden. ‘Ennui is het besef dat er weinig is om voor te leven, buiten de verveling bestaan er geen indrukwekkende gemoedstoestanden. En daar lijd ik aan. Ik er vaar de wereld als een modderpoel. Het is niet zo dat ik niet weet wat ik moet doen. Ik ben juist ontzettend druk bezig. Maar als ik een uurtje vrij ben, begin ik langzaam het schuim op mijn lippen te krijgen. Je kunt mischien beter van metafysische verveling spreken. Peggy Lee zong het al: “Is that all there is?” Maar je blijft op zoek naar prikkels, en dan kom je al snel op grensgebieden: perverse seksualiteit, ver doorgevoerde haat, zelfkastijding en verbeten humor.’
‘Job, de hoofdpersoon uit mijn roman, weet niet wat hij met het leven aan moet. Het liefst zou hij na de lagere school direct met pensioen gaan’, zegt Don Duyns (1967), schrijver van Een gelukkige jeugd. Hij roert in zijn koffie en staart naar buiten. We hebben uitzicht op het pand dat als decor heeft gediend voor zijn roman. Daar brengt Job zijn dagen door met drinken, aftrekken, krabben, ruzie maken en wandelen. Duyns: ‘Kinderen leven in een paradijs tot ze een jaar of negen zijn, daarna krijgen ze het besef dat je eens dood gaat. Als je ouder wordt, denk je over alles na; kinderen niet, die vallen samen met wat ze doen, ze zijn er gewoon. Bij Job leidt het besef van verval en sterfelijkheid tot onvermogen om te handelen, hij wordt letterlijk verlamd. Hij ligt op bed en staart omhoog, hij is bang om dingen te ondernemen. Het is makkelijker om op bed te blijven liggen. Binnen blijven, een videootje kijken en even naar buiten gaan om iets te eten te halen, wat maakt het uit? De wereld draait toch wel door. Er komt zo veel op je af dat je er door lamgeslagen wordt. Al weet ik wel dat het een vermoeidheid oproept die gevaarlijk is en waar je je tegen te weer moet stellen.’
De generatie waartoe Van Erkelens en Duyns behoren heeft over het algemeen een vrij onbezorgde jeugd gehad; ze hebben in betrekkelijke materiele welstand het door de jaren zestig-generatie geplaveide pad naar de volwassenheid bewandeld. Daarom hebben ze ook meestal weinig om van zich af te schrijven. Ronald Giphart (1965) kreeg bijvoorbeeld het verwijt dat hij over niets anders dan neuken kan schrijven. Desgevraagd geeft hij volmondig toe dat er voor hem als schrijver ook niet veel meer bestaat. ‘Ik ben niet gehandicapt, ik ben niet homoseksueel, ik ben nooit gemarteld, er is nooit incest met mij gepleegd. Ik heb een gelukkige jeugd gehad, dat is alles wat ik heb. Dus ging ik maar schrijven over seks en liefde.
Een van de dogma’s in de Nederlandse literatuur is dat je met zo'n jeugd niet zou kunnen schrijven. Dat irriteert me, het maakt toch niets uit, het gaat om wat je schrijft. In mijn boeken wordt gefeest, gereisd, ja, ik heb ook niets anders om over te schrijven. Ik krijg veel reacties van scholieren en studenten, die schrijven: “In jouw boeken staat het zoals wij het vinden en bij Vestdijk zien we dat niet.” Mijn woede richt zich op het verhevene in de literatuur. Het thema van onze generatie is inertie, luiheid, een totaal gebrek aan betrokkenheid bij de rest van de wereld. Het mooiste is als je je zelf heel hard aan het lachen kan maken. Ik kan me niet voorstellen dat Vestdijk ooit heeft zitten schateren om wat hij heeft ge schreven.’
Van Erkelens: ‘We hebben het goed gehad in onze jeugd. Pas op een later moment zijn we in conflict gekomen met de wereld, die eerst zo vriendelijk en aardig was. Er was sprake van teleurstelling: dit is helemaal niet de wereld waar ik vijftien jaar lang op ben voorbereid, ze is veel lelijker dan ik dacht en dan mij is wijsgemaakt.’
En dat leidt tot passiviteit?
‘In eerste instantie wel, omdat je ontdekt dat elke handeling nutteloos is. We hebben meegelopen in de grote demonstratie tegen kernwapens. Tegelijk wisten we dat het een opstand was die niets voorstelde. Er bestond geen enkel verband tussen het meelopen en het resultaat. Het zijn toch de anderen die de dienst uitmaken.’
Giphart: ‘Ik heb als schooljongen nog meegelopen tegen Franco. “Hun strijd, onze strijd, internationale solidariteit!” Volgens mij is dat geen goede start. Engagement was toen mode: de leuke meisjes liepen met een button tegen kernenergie, dus de jongens gin gen er ook mee lopen.’
Van Erkelens: ‘In onze generatie zul je geen wereldverbeteraars aantreffen, niemand gelooft daar meer in. Carriere maken hoeft ook niet. Waarom zou je dat doen? Dat schenkt geen bevrediging. Wat schenkt nog wel bevrediging? Er zijn weinig dingen die waarde hebben, de wereld is waardeloos. Er zijn weinig dingen die ik ervaar als indrukwekkend of belangrijk. Liefde is ook zoiets. Dat is niet meer het romantisch ideaal van weleer, het is een toegevoegde waarde en zonder liefde gaat het ook wel. De overtuiging waarmee ik dingen doe is tijdelijk. Er zijn maar weinig dingen waar ik me helemaal voor inzet en die ik ook jarenlang volhoud. Het is steeds: misschien dit, misschien dat. Uiteindelijk concludeer je dat je in een beckettiaans universum bent terecht gekomen: de mensen handelen wel, maar er is geen motivatie meer. We doen allemaal ons best, maar we verwachten er niets van.’
Don Duyns waarschuwt dat je dat niet alleen negatief moet uitleggen. ‘Vroeger hadden de mensen geen tijd om te kiezen of om zich te vervelen. Toen was het leven zelf een handeling. Nu kun je je iemand voorstellen die er voor kiest om de hele dag uit het raam te staren. Mijn boek eindigt met acceptatie van de verveling.’
Hebben we hier te maken met de zoveelste ‘verloren generatie’? Een generatie zonder kansen, zonder ambities en zonder ideeen? De Utrechtse socioloog Henk Becker schreef in Generaties en hun kansen: ‘Vroeger hingen iemands kansen grotendeels af van het nest waarin de ooievaar hem afleverde, nu lijken de kansen sterk af te hangen van het jaar waarin de ooievaar hem op de wereld bracht.’ In Amerika spreekt men van de new generation gap, de kloof die gaapt tussen de babyboomers en de busters, zoals de generatie wordt genoemd die tussen 1955 en 1970 is geboren. Geconfronteerd met een uitzichtloze toekomst zouden de busters zonder levensdoel en volkomen willekeurig van de ene naar de volgende gemoedstoestand zappen. Door die kameleontische levenshouding zijn ze ongrijpbaar voor cultuurvorsers en met hun onvoorspelbare impulsen drijven ze marketingstrategen tot waanzin.
Douglas Coupland schreef over de busters in Generatie X: ‘Wij hebben hier dezelfde groep mensen en die is net zo groot, maar hij heeft geen naam een X-generatie die zich doelbewust verscholen houdt.’ In Generatie X kiezen de drie hoofdpersonen ervoor om zo nu en dan te werken bij Mc-Job: ‘Baantjes zonder toekomst, weinig verdiensten, en weinig eer.’ In hun vrije tijd amuseren ze zich door elkaar verhalen te vertellen. Uiteindelijk wekken ze niet eens de indruk erg ongelukkig te zijn. Hermine Landvreugd (1967) vindt dat Generatie X met kop en schouders boven alle andere recent verschenen boeken uitsteekt: ‘Coupland laat de mensen ergens voor kiezen en stelt iets voor de leeg heid in het bestaan in de plaats.’
Misschien is deze generatie toch niet zo inert als ze lijkt. Duyns: ‘Het gaat broeien omdat je toch iets wilt doen. Mijn boek gaat niet alleen over verveling, het is ook een zoektocht naar identiteit en houvast. Het klinkt hoogdravend, maar je wilt je leven zin geven. Er is alleen dat gevoel van onmacht over allerlei dingen die in de wereld plaatsvinden en waar je ongevraagd mee geconfronteerd wordt. We hebben als geen ander geleerd overal een mening over te hebben en dan blijkt die mening een plastic geweertje te zijn. Dat uit zich in frustratie en agressie, maar je schrijft een boek en daarmee geef je vorm aan die donkere kant.’
Joris Moens (1962) schreef zijn roman Bor omdat hij een gat vond gapen tussen de boeken voor de jeugd en de volwassenenliteratuur. Het gaat over een jongen die er zonder aanleiding op los ramt en uiteindelijk vanwege een verkrachtingszaak op het politiebureau belandt. De doelloosheid in het boek verwijst naar de doelloosheid van Moens’ eigen jeugd. ‘Al aarzel ik om dat te zeggen. Voor je het weet word je ingedeeld bij Generatie X.’
Wat is daar op tegen?
‘Iets wat de Generatie X'ers niet willen is geetiketteerd worden. Bovendien is de term erg vaag, hoewel het juist een kenmerk van deze groep is dat ze vaag is. Het wordt vaak als negatief uitgelegd dat de Generatie X'ers geen eenduidig doel hebben, maar het is beter dan je gedachteloos aan sluiten bij de jaren zestig-beweging, het was toen gewoon inhaken. Zoeken en twijfelen zijn positieve eigenschappen. Ik heb niet de behoefte aan een duidelijk omschreven mening. Bor is bedoeld om een tijdsbeeld te schetsen en het is als zodanig herkend. Die jongen heeft geen toekomstverwachtingen, maar hij kiest voor een bepaalde levenshouding met de daarbij horende meningen. Hij heeft grenzen voor zichzelf gesteld en dat zijn niet de grenzen die de maatschappij stelt. Dat is niet vaag, dat is eigenlijk heel erg omschreven. Het is alleen persoonlijk omschreven en dat is erg verwarrend voor de omgeving. In feite wordt de wereld er gedifferentieerder, dus interessanter op.’
Ook Hermine Landvreugd gelooft alleen maar in persoonlijke actie. ‘Wij hebben alle idealen ten onder zien gaan. Toen ik vijftien was kon je nog met een button van de PSP lopen, nu lacht iedereen je uit. Er zijn geen grote overkoepelende ideeen meer waarmee je je daden kunt legitimeren. Mensen van mijn generatie zijn heel pragmatisch, ze denken: wat levert het mij op? Toch is er geen maatschappelijke desinteresse. Zodra het ze persoonlijk raakt zijn ze nog wel van de bank te krijgen.’
Landvreugd geeft haar baby van enkele weken liefdevol de fles. Een nogal schril contrast met de harde seks en het grove geweld in haar verhalenbundel Het zilveren theeei. Hoe zit dat? ‘Geweld is zinvol voor mensen die geen andere mogelijkheden hebben om iets mee te maken dat ze nog raakt. Het is een uiting van onvrede en het is handiger als het wordt gericht tegen mensen die zwakker zijn. Het geeft een fysieke kick, eigenlijk is het de herwaardering van een primitieve behoefte. Als de hooggewaardeerde methoden, het gepsychologiseer uit de jaren zeventig en de dialoog uit de jaren tachtig, niet haalbaar zijn, waarom dan niet gewoon rammen? Wat is in dat geval het verschil tussen iemand helemaal lens slaan en een heel slim boek lezen? Waarschijnlijk werkt het allebei niet. Er moet worden nagedacht over wat dan wel werkt. Ik heb vaak gehoord dat mijn verhalen een goed beeld geven van de huidige generatie, al is het niet mijn bedoeling geweest een tijdsbeeld te schetsen. Toch zijn heel veel dingen die ik beschrijf letterlijk zo gebeurd. De personages vragen zich wanhopig af: hoe kunnen we in godsnaam nog iets meemaken dat authentiek is.’
Moens: ‘Wij zijn opgegroeid in een tijd dat alles mocht zonder dat we werden gecorrigeerd. Agressiviteit ontstaat omdat je reactie wilt oproepen. Bor zit in de tram en beledigt de mensen om hem heen, hij slaat zonder schijnbare reden hulpeloze mensen in elkaar. Je zou kunnen zeggen dat hij op contraproduktieve manier in dialoog is met de samenleving.’
Voor veel van de jonge schrijvers is Gimmick! van Joost Zwagerman de voorbereidende roman geweest, de kiem waaruit viereneenhalf jaar later talloze andere romans zijn ontstaan. Giphart: ‘Gimmick! was het startschot voor een jonger geluid in de literatuur. Zwagerman heeft een nieuwe generatie lezers aangesproken, de jongeren die nog op school zitten, de tv-kijkers, de popmuziekluisteraars. Carel Peeters schreef vorig jaar: “Een schrijver is een woestijnkat waar de piramide van het verleden meewarig op neerkijkt.” Dat is nou typisch de oude manier waarop men met literatuur om gaat: het is een verheven zaak, het zegt iets over de zin van het leven.
Schrijvers zijn goeroes en lezen is een middel om je devotie te tonen. Gimmick! was een van de eerste boeken waarin een schrijver aan het woord was die juist plezier had in het schrijven, Zwagerman had helemaal geen last van piramiden. Dat was een openbaring.’
Zwagerman zelf heeft ook al niet zo'n turbulente jeugd gehad, vertelt hij. Wat was voor hem de re den om Gimmick! te schrijven? ‘Meer dan veertig jaar na De avonden werd het tijd voor een roman die liet zien hoe alles in Nederland sindsdien is veranderd alles, behalve het levensgevoel van de adolescent. Die is in een welvaarstaat namelijk principieel ontevreden. Vlak na de oorlog zat je bijeen op een zolderkamertje en dronk je avonden lang uit de jeneverfles. Meer vertier was er niet. In Gimmick! liggen de mogelijkheden om je te amuseren voor het opra pen. Je bent net in discotheek A en je verwacht dat het in B leuker is. Dus stap je op de fiets en rijd je erheen, om aldaar te ontdekken dat het er toch weer hetzelfde is. Het ultieme levensgenot lijkt steeds ergens anders te liggen, je jakkert maar door.
Ik heb in Gimmick! niet getornd aan het levensgevoel van Frits van Egters, ik heb het alleen een ander decor gegeven. In die achtergrond zit het commentaar op de yuppificatie van de jaren tachtig. In mijn ogen is het een geengageerde roman, al kun je niet spreken van engagement in de traditionele zin van het woord. Walter van Raamsdonk gaat ten onder aan het bombardement van mogelijkheden en blijkt niet toegesneden op het ultieme consumeren.’
Over wat voor een engagement heb je het?
‘Deze generatie weet dat barricaden nergens toe leiden. Als je ze beklimt dan doe je het uit een folkloristische impuls; het hoort erbij om gestalte te geven aan je protest, maar je weet dat het een soort rituele dans is. Bas Heijne heeft eens gezegd: “Het is altijd schrikken om te zien wie er naast je op de barricaden staat.” Als je echt op de barricaden staat, ben je bezig met de strijd en dan heb je geen tijd om om je heen te kijken. Er is kennelijk een generatie aan het woord die het zich kan veroorloven op de barricaden te controleren of het haar van de buurman wel goed zit. In de alles egaliserende welvaartsstaat verdwijnen gestaag de contouren van goed en kwaad. Dat is in Gimmick! aan de orde. En dat zie je ook in Bor, het debuut van Joris Moens, waarin een jongen wordt geportretteerd die een maatschappelijk randgeval is. Hij is eigenlijk heel schrander, en toch houdt hij zich bezig met moreel verwerpelijke aangelegenheden. Moens schrijft dat niet zomaar.’
Hoe moet het nu verder met deze schrijvers? Giphart: ‘Bij het schrijven van de eerste twee boeken was ik nog onbevangen en dat begin ik nu kwijt te raken. Met mijn nieuwe boek lukt het dan ook veel minder; het klinkt vreselijk: ik begin depressief te worden over mezelf en de toekomst. Ik herlas laatst Giph en dacht: in dat laatste hoofdstuk heb ik het precies opgeschreven zoals ik het voel. Hoe moet het nou verder? Hoe moet het met ons?’
Duyns: ‘Ik voorspel eigenlijk heel goede tijden, daar komt het op neer. Er zal steeds meer vrije tijd komen en dat betekent vrijheid. Ik heb een enorme drang om te scheppen en dat heeft deze hele generatie kennelijk. Er zijn ontzettend veel debutanten en die stralen allemaal iets uit. Sinds jaren gebeurt er weer eens iets. Dit is een generatie die heel veel wil en ik ben blij dat ik daar onderdeel van uitmaak. We worden beschouwd als schoongewassen, roze baby’s, dat vind ik niet terecht. We hebben het vroeger gemakkelijk gehad, maar we hebben ook door een muur van moedeloosheid heen moeten breken. De oudere recensenten hebben snel een etiket geplakt want dat is helder: de jonge mensen van nu willen wel iets maar ze doen niets. Maar daar staat onze vitaliteit tegenover, dat is de positieve kant.’
Landvreugd: ‘Je ziet een herwaardering van fantasievolle boeken en dat is een van de weinige mogelijkheden die we hebben. En ik denk dat er meer engagement komt. Mijn boek is ook geengageerd omdat mij bepaalde dingen zijn opgevallen en die heb ik opgeschreven. Engagement heeft niet meer te maken met de maakbaarheid van de samenleving, het is voldoende dat je signaleert.’
Intussen hebben de jonge schrijvers ontdekt dat ze veel gemeen hebben en hebben ze, onder aanvoering van Ronald Giphart en Rob van Erkelens, besloten een nieuw literair tijd schrift uit te brengen. Daaraan zullen in ieder geval Don Duyns, Joost Zwagerman, Hermine Landvreugd, Joris Moens, Josien Laurier en Willem Melchior meewerken. Met Nijgh en Van Ditmar werd twee weken geleden overeenstemming bereikt over het uitgeven van het nieuwe blad. Over de naam bestaat voorlopig nog onduidelijkheid, daarentegen staat wel vast hoe het onderschrift gaat luiden: ‘Tijdschrift voor lichamelijke literatuur’. Kernwoorden in de redactionele verantwoording zijn jeugdig, geengageerd, opstandig en flamboyant.
Volgens Van Erkelens zal het gaan om literatuur met een uitgesproken ‘actionistisch’ karakter, die een tegenwicht moet bieden tegen de populaire filosofische literatuur van dit moment. Van Erkelens: ‘Misschien was het Carel Peeters die ermee begon, misschien was het iemand anders. Feit is dat de Nederlandse literatuur een sterke hang naar het filosofische heeft laten zien. In de werken van de “Conny Palmen-generatie” had het postmoderne intellect de overhand. Dat leverde proza op dat het resultaat was van eindeloze denkprocessen; het miste gedrevenheid en bezieling. Wij zien meer in literatuur die vanuit de tenen en de onder buik is geschreven dan teksten die vanuit het brein zijn geconcipieerd. We kunnen wel denken maar we doen liever iets.’
Aan het blad zullen ook enkele buitenlandse schrijvers meewerken. Verder zal er een rubriek komen waarin frontaal de aanval wordt geopend op vermeende opponenten. En er is een postorderpagina. Zo zullen de lezers bijvoorbeeld een T-shirt kunnen bestellen met het opschrift: ‘Leefde Harry Mulisch nog maar.’