Ver na middernacht kwam ik thuis van een avondje in het land. Ik had niet goed gelet op de treintijden en had daardoor lang op het perron moeten zitten wachten, wat altijd uitpakt als een boetvaardige activiteit. De stemming zat er lekker in tegen de tijd dat ik mijn fiets neerzette op de gracht – een kleine drooggelegde gracht, maar toch, een gracht – en er achter me een iel stemmetje in het donker klonk. Dit kon niet anders dan een noodkreet zijn.
Of ik religieus was, werd me eerder die avond gevraagd. Er waren ook andere vragen – ‘Kent u taboes?’ ‘Hoe duur is de jurk die u aanheeft?’ – maar die van de religie bleef knagen. Op sommige vragen zou ik nu toch inmiddels wel zo goed kunnen zijn voorbereid – ‘Wie bent u?’ ‘Waarom schrijft u?’ – dat ik ze zonder stotteren zou kunnen beantwoorden. In de praktijk moet ik overal over nadenken.
Het was een oudere vrouw die me riep. Ze zat op het bankje waar ’s ochtends middelbare scholieren drugs zitten te gebruiken. Het kan ook zijn dat ze de nieuwste M&M’s – karamel met zeezout; het wachten is op douchegel karamel met zeezout – aan het uitproberen zijn. Ik heb een hang naar de ergste versie van de werkelijkheid. Maar deze vrouw had haar leeftijd en ronde gezicht mee. Alleen die pretoogjes… Ze wist niet meer waar ze woonde, zei ze. ‘Ik ben dement.’ Nam ze me in de maling?
Als ik zou antwoorden ‘nee, niet religieus’ zeg ik in feite dat ik geen verbeeldingskracht heb, en laat ik de aarde plat op de grond vallen. Als ik zou gaan stotteren zouden mensen denken dat ik probeer te zeggen dat er toch wel ‘iets’ is. Terwijl: er is niet iets. Er is alles.
‘Alle werkelijke leven is ontmoeting’, schrijft Martin Buber in Ik en gij. Ik schrik terug voor ontmoeting, hoe hulpbehoevend deze vrouw zich ook voordoet. Let op mijn woordkeuze. Mijn moeder was dement, maar was de laatste om dit zelf zo te formuleren. Of ik taboes ken? 86 procent van wat ik doe komt niet naar buiten, iets meer dan 99 procent van wat ik denk houd ik voor me.
‘Ik moet mijn hond uitlaten’, zei ik. Het is dus echt zo dat je iets kunt zeggen voordat je hebt bedacht dat dat het is wat je gaat zeggen. Wie ik ben? Meestentijds heb ik geen idee. Waar komt bijvoorbeeld die hond opeens vandaan? Mijn jurk kostte zeven euro, echt waar. Wie weet welke vrouw hierin haar laatste partijtjes beleefde, met beverige vingers de gouden knoopjes trachtte dicht te maken. Ik weet van mijn moeder dat de kleinste handelingen op zeker moment de grootste last worden.
De vrouw noemde het adres waar ze woonde. ‘Maar dat is hier vlakbij’, probeerde ik. ‘Kijk, als u hier links de hoek om gaat…’ Ze zei: ‘Ik kan het niet alleen.’ Dement of niet, ze zag me aarzelen. In de bijbel staat geschreven dat de ware goedheid van de mens zich alleen kan manifesteren wanneer de ander geen macht heeft. Maar wie had hier de macht? De vraag stellen getuigt van niet veel goeds denk ik.
‘Kom anders heel even bij me zitten’, zei ze, en klopte naast zich op het bankje. Plotseling resoluut schudde ik mijn hoofd en liep iets naderbij. Buber heeft het over gekozen worden en kiezen, passiviteit en activiteit ‘in enen’. Ik stak mijn hand naar haar uit. ‘Ik loop wel even met u mee.’ ‘Nee schat’, zei ze. ‘Je hond wacht op je.’
Wat er dan gebeurt, is dit. Dat ik wil dat ze het zeker weet. ‘Weet u het zeker?’ En dat ze mij zegt dat het niet erg is. Dat ze het wel redt. En dat ik moet gaan. ‘Ga maar lieverd.’ En terwijl ik ga, vraagt ze of ik kinderen heb. ‘Ja’, zeg ik. ‘Twee.’ Daar is ze blij om. ‘Zorg goed voor ze hè’, roept ze me na.
‘Straks heb je toch weer spijt’, zeiden mijn kinderen als ik mijn geduld op verschrikkelijke wijze aan het verliezen was. Ik heb spijt dat ik niet een beter onderkomen voor mijn moeder ben blijven zoeken. Al was het maar een kamer niet aan het eind van de gang. Waarom ik schrijf? Omdat ik denk daarmee alles goed te kunnen maken.