«Ik werd vroeger gevangen genomen door die mooie jongen en dat is weg, dat gebiologeerd zijn door die man. Dat heb ik niet meer», vertelt Johan van de Sluis (63) op rustige toon. «Ik kan een jongen nog steeds mooi vinden, maar ik heb niet meer de behoefte hem tot me te nemen. Het is gewoon uit me gegroeid. Dat is het proces.»
Van de Sluis kiest zijn woorden zorgvuldig. Het timbre van zijn stem past bij de ingehouden sfeer van het voormalige schoolgebouw in de Amsterdamse Jordaan. In schaduwrijke zaaltjes staan eenvoudige jaren-zeventigkastjes, -tafels en -stoelen. Hier en daar ligt een bijbel. Roken is verboden. Thee en koffie zijn volop verkrijgbaar. In 1983 werd de Willemsstraat 31 nog bezet door het COC. Muren werden beklad, medewerkers van Evangelische Hulp aan Homofielen (EHAH) werden enkele uren vastgehouden en dossiers werden in beslag genomen. De dossiers kwamen uiteindelijk terug, maar de schok dreunde na.
Van de Sluis over de homobeweging: «Ik denk dat ze vaak boos worden op ons omdat ze diep in hun hart weten dat er iets mis is. Anders word je niet zo boos.» Diezelfde woede constateert Van de Sluis in de discussie rondom imam el-Moumni. «Zo'n imam moet een andere visie kunnen hebben dan de gemiddelde Nederlander en moet kunnen zeggen dat hij homoseksualiteit een zonde vindt», aldus Van de Sluis. «De reacties daarop vind ik zo fel: dat ze maar heropgevoed moeten worden. Dan krijg je bijna een soort hersenspoeling. We moeten allemaal eenheidsworst worden en die COC-gedachte aanhangen. Dan zie je ook die agressie. Die begrijp ik nooit zo goed.»
Van de Sluis pleit voor een zorgvuldiger woordgebruik. Zo noemt hij homoseksualiteit tegenwoordig geen ziekte meer maar een «neurose» of een «psychische stoornis». De inhoud van zijn visie is in de loop der jaren hetzelfde gebleven: homoseksualiteit is verwerpelijk en kan genezen worden. De basis voor die visie legde hij in zijn boek Ik ben niet meer zo, dat voor het eerst verscheen in 1969. Sindsdien klopten meer dan duizend mensen met een «homoseksuele gerichtheid» de term «seksuele geaardheid» is volgens Van de Sluis onjuist bij hem aan. Aanvankelijk hielp hij hulpbehoevenden bij hem thuis in de achterkamer. De vraag werd echter zo groot dat een professionele organisatie nodig werd. Die kwam in 1975 met de oprichting van bureau EHAH binnen de Amsterdamse vereniging Tot Heil des Volks. Deze vereniging werd in 1855 opgericht en verrichtte aanvankelijk evangeliehulp onder de armen. Later kwamen daar de zwervers, alcohol- en drugsverslaafden, prostituees en homoseksuelen bij. De vereniging bezit vijf panden in de Amsterdamse binnenstad. Twee daarvan worden geëxploiteerd als jeugdhotel: The Shelter in de Jordaan en Shelter City in de rosse buurt, waar ook het opvanghuis voor prostituees ‘t Scharlaken Koord is gevestigd. Tot in de jaren negentig kreeg de vereniging nog een subsidie van de gemeente Amsterdam (350.000 gulden), maar deze werd stopgezet na bezwaren vanuit de gemeenteraad. Sindsdien draait de vereniging uitsluitend op giften van leden en de inkomsten uit de jeugdhotels.
Bij EHAH werken anno 2000 drie betaalde krachten Van de Sluis incluis en vele vrijwilligers, bijna allemaal zelf ook «ex-homo». Sinds de oprichting van EHAH woonde Van de Sluis, inmiddels getrouwd en met drie kinderen, in de pastoorswoning van het pand aan de Willemsstraat en werd hij tevens pastor van de aanverwante Christengemeente. Tegenwoordig leeft hij samen met zijn vrouw Ankie in Almere.
In zijn autobiografie, die uitgroeide tot een soort bijbel voor de homogenezer en diens patiënt, beschrijft Van de Sluis hoe hij veranderde van homoseksueel in heteroseksueel en hoe anderen dat ook kunnen bereiken. Bij de eerste druk van het boekje werd zijn levensverhaal nog opgetekend door een journalist uit de fanatieke Pinksterhoek. Uit de oorspronkelijke versie liet hij verschillende in zijn ogen te botte tekstdelen verwijderen, zo vertelt hij. Bepaalde «scherpe» passages moesten er echter in blijven van de journalist en de uitgever, anders was het boek het uitgeven niet waard. Later werd de toon van het boekje alsnog iets bijgesteld. Zo werd de openingszin van het boek «Ik walgde van mezelf» veranderd in: «Ik voelde me slecht». Achteraf zegt Van de Sluis daarover: «Ik zal nooit zeggen dat ik wálg van de manier waarop ik toen geleefd heb. De oude stijl van leven was wel zijn doel missend en aan God heb ik daarvoor vergeving gevraagd. God heeft het niet zo bedoeld. Maar het komt als een lichtend licht in je leven, zoals iedere zonde. In de Hof van Eden betrof het die mooie boom. Ik werd weer gevangen genomen door die mooie jongen.»
De basis voor zijn visie vindt Van de Sluis in de bijbel. «Als in Leviticus staat dat een man een doodzonde bedrijft wanneer hij seksueel gemeenschap heeft met een andere man, dan zal hij ter dood gebracht worden in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament wordt iemand dan niet meer ter dood gebracht. Maar het is wel een zonde die kan leiden tot de dood, in de zin van de geestelijke dood.»
Johan van de Sluis groeide op in een streng gereformeerd boerengezin op een van de Zeeuwse eilanden. Als twaalfjarige deed hij al seksuele spelletjes met vriendjes. Op zeventienjarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis voor een opleiding aan de Middelbare Landbouwschool in Goes. Daar ontmoette hij tijdens een avondwandeling een man. «Het ging hem natuurlijk om seksueel contact, dat begreep ik wel. Op een gegeven moment haalde hij me in en begon een gesprek. Of ik maar mee wilde gaan naar een pakhuis. Ik deed het», schrijft Van de Sluis. Het bleek het startpunt voor een lange reeks homoseksuele contacten van korte of langere duur. Hij beschrijft hoe God hem op een zeker moment kenbaar maakte dat hij moest stoppen met zijn zondige levensstijl: Johan liep tegen een muur op, wat hem een forse hoofdwond opleverde. Een teken van God.
Dat zijn leefwijze zondig was, werd hem definitief duidelijk gemaakt door een christelijke psychiater die hem vertelde dat hij voortaan zijn aandacht op sport en werk moest richten. Het mocht niet baten. Van de Sluis verviel meer dan ooit in de zonde en stortte zich in de Amsterdamse homoscene. «Het compromis scheen nabij gekomen: volledig verzoend raken met mijn homofiele aard en toch christen te zijn», schrijft Van de Sluis. De jonge Johan inmiddels verpleegkundige kreeg een relatie met een mannelijke collega en ging samenwonen. «Ik leefde in zonde (al was ik me dat niet meer bewust), maar praatte mijn verhouding met Arnold tegenover anderen en onszelf goed. Liefde is toch niet zondig, beweerde ik. Maar innerlijk werd ik leeg», zo schrijft hij.
Na twee jaar ontmoette Van de Sluis via het Leger des Heils een man die vertelde ex-homo te zijn. Van de Sluis in zijn boek: «Hij zei: Ik ben vijftien jaar lang vrij van homofilie. Aan de hand van de bijbel toonde hij aan dat een homofiele leefwijze zondig is.» Daarop verbrak Van de Sluis met veel tranen zijn relatie en kwam terecht in de kringen van de uitbundige Pinksterbeweging. Hij besloot alles wat aan zijn homofiele leven herinnerde te verbranden. Daarover schrijft hij: «Er staat in Handelingen 19:19: Zij brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. Een paar keer las ik dat vers. Ik dacht: ik moet radicaal zijn en alles vernietigen. Maar hoe moest ik het transporteren? En waarheen?»
Op een eenzame plaats verbrandde hij zijn zondige boeken, kleren, schilderijen, gedichten en brieven van homofiele vrienden. Van de Sluis beschrijft hoe hij zijn aandacht verlegde naar het andere geslacht: «God liet mij ontdekken dat vrouwen mooi zijn. Zij gingen mij boeien. Daar groei je langzaam naartoe, geloof ik.» Eerst bezocht Van de Sluis een prostituee. In 1971 trouwde hij en kreeg drie kinderen. Hij schrijft: «Elke vergelijking met de perspectiefloze wijze van bestaan die ik erop nahield, is irreëel. Homofiele vriendschappen zouden dit boeiende gezinsleven niet kunnen vervangen.»
Ieder mens wordt als hetero geboren maar door de zondeval en fouten in de opvoeding ontwikkelt iemand zich tot homoseksueel, aldus de EHAH-wetenschap. In publicaties geeft EHAH de precieze definitie van homofilie: «een vorm van liefde, gebaseerd op een tekort: omdat je niet uitgegroeid bent tot een volwassen man of vrouw, heb je die ander van je eigen sekse nodig om daardoor volledig man of vrouw te zijn.» Bij homoseksuelen is van echte liefde geen sprake, wat verklaart waarom homo’s zo ontrouw zijn, in de visie van EHAH.
In navolging van de Amsterdamse psycholoog dr. G.J.M. van den Aardweg en enkele Amerikaanse wetenschappers legt Van de Sluis uit hoe homofilie kan worden genezen.
De «EHAH-methode» bestaat uit een reeks therapeutische gesprekken en groepsbijeenkomsten. De behandeling duurt gemiddeld een jaar tot anderhalf jaar en behelst drie fasen. Allereerst is er «de fase van de aanvaarding». Doelstelling hiervan is de patiënt te laten erkennen dat er in zijn leven sprake is van zogenaamde seksuele gebrokenheid, waarna hij vervolgens leert zijn levenswijze af te keuren. Hierop volgt de fase waarin wordt geleerd gedachten, gevoelens en gedrag onder het gezag van de bijbelse normen te brengen. In de laatste fase wordt ten slotte geleerd hoe je in je nieuwe rol op een goede wijze dient om te gaan met jezelf en anderen. Patiënten leren in deze laatste fase hoe echte mannen en echte vrouwen zich gedragen. Mannen dienen mannelijke kleding te dragen, bijvoorbeeld af en toe een pak. Sie raden zijn voor hen taboe. Voor eventueel meisjesachtig langer haar biedt de kapper uitkomst. Mannen zijn leiders en nemen beslissingen. Vrouwen dienen zich bewust te worden van hun meer dienende rol in het leven.
Ongeveer zestig mensen melden zich jaarlijks bij EHAH. Volgens Van de Sluis gaat ongeveer de helft daarvan «de Weg Naar Verandering». «Een kwart trouwt uiteindelijk, een kleiner deel blijft homoseksuele gevoelens houden maar leeft in seksuele onthouding. Ongeveer de helft valt terug in de homoseksuele levensstijl», zo vertelt Van de Sluis. Na de periode van behandeling kan de ex-homofiel terecht bij Stichting Onze Weg, ook een subvereniging van Tot Heil des Volks. Zo is er altijd opvang door lotgenoten wanneer een eventuele terugval dreigt. Onze Weg maakt samen met EHAH deel uit van de internationale homogenezingsorganisatie Exodus, die mede werd opgericht door Van de Sluis. Jaarlijks wordt in een van de talloze Exodus-landen een congres voor ex-homo’s en hun therapeuten georganiseerd. In het blad van Onze Weg wordt de ex-homo op het rechte pad gehouden.
Ex-ex-homo Thom Hiemstra (39) werkte tot 1997 als vrijwilliger bij Onze Weg. Nadat hij in 1995 had gebroken met de EHAH-visie bleef hij toch verbonden aan Onze Weg als vormgever van het verenigingsblad omdat lay-outen toch zijn hobby was. Hiemstra: «Ook nu nog heb ik niets tegen die mensen. Johan van de Sluis is bijvoorbeeld een heel erg aardige, betrokken man. Het is geen fascistoïde organisatie, absoluut niet. Ik heb er ook goede dingen geleerd.» Op zijn vijftiende las Hiemstra Ik ben niet meer zo: een openbaring. Met zijn streng christelijke ouders kon hij er niet over praten. Pas zes jaar later meldde hij zich aan bij EHAH. «Voor het eerst kon ik mijn verhaal kwijt over wat ik voelde en wat ik ervoer. Niemand keek gek op van wat ik vertelde. Dat was zo geweldig.»
Toch heeft Hiemstra geen goed woord over voor Bob de Raadt, de EHAH-therapeut die hem uiteindelijk gedurende lange tijd behandelde en begeleidde: «Met hem zou ik, denk ik, niet nog eens contact willen hebben. Ik denk dat hij een erg slechte therapeut was. In plaats van mij zelfstandig te maken, maakte hij me juist heel afhankelijk. Ik deed het allemaal verkeerd en hij vertelde me dan elke keer hoe het dan wél moest. Dat was niet zo gezond. Na tweeënhalf jaar werd het contact op vrij abrupte wijze afgebroken. Bob vond het beter als ik voortaan zonder therapeut zou leven. Toen is overlegd met iemand van het bureau en werd ik zo'n beetje losgelaten. Vervolgens ben ik ingestort.» Uiteindelijk kwam Hiemstra terecht in de psychiatrie. «Daar ben ik tot het besef gekomen dat homoseksualiteit gewoon een deel van mezelf is.»
Ook Jan Visser (45) werd jarenlang behandeld bij EHAH. Visser leefde zes jaar lang in seksuele onthouding. Eén keer probeerde hij een relatie met een vrouw. «Zoenen lukte nog wel. Met de smoes dat ik tegen seks voor het huwelijk was, kon ik echt fysiek contact vermijden. Binnen drie maanden was het weer uit. Toen ik voor het eerst een echt mannenlichaam tegen me aan voelde, dacht ik: dit is het! Het was zo heerlijk! Ik dacht: hier ga ik niet meer tegen strijden. Als God dit verbiedt, dan moet ik strijden tegen mezelf, dan moet ik strijden tegen van iemand houden en dat kan gewoon niet waar zijn. In een klap was de hele EHAH-visie weg. Tijdens de eerstvolgende vergadering bij EHAH heb ik het gewoon verteld. Ik kon meteen mijn spullen inleveren en ben daarna vertrokken.» Een half jaar later eindigde de relatie met de man. «Bij EHAH kon ik niet meer terecht, want ik had geen berouw. Vervolgens viel ik in een groot gat.» Dat was in 1989. Twee jaar geleden ging Visser toch weer naar een EHAH-manifestatie. «Ik kwam er eigenlijk uit nostalgie. Het was heel gek. Ik besefte na afloop dat ik veel te lang bij EHAH heb rondgelopen. Ik heb nu door dat ik er zo lang gebleven ben vanwege de vertrouwde omgeving en niet zozeer om de inhoud.»
Kees Waaldijk, als universitair hoofddocent in Leiden gespecialiseerd in recht en homoseksualiteit, vindt de uitspraken en publicaties van EHAH hoe dan ook beledigend. «Het maakt weinig uit of je nu spreekt van een ziekte, zoals imam el-Moumni doet, of van een neurose of psychische stoornis, zoals EHAH doet.» Of de uitlatingen strafbaar zijn, is volgens Waaldijk hoogst onzeker. «Maar wanneer Van de Sluis in de openbaarheid of in een publicatie beweert dat homoseksualiteit leidt tot de geestelijke dood, biedt dat eventueel een opening voor vervolging.»
Ook lastig maar niet onmogelijk is het om EHAH aansprakelijk te stellen voor de (geestelijke) schade van voormalige EHAH-patiënten, bijvoorbeeld wanneer ze belanden in de psychiatrie. Meer kans van slagen heeft volgens Waaldijk een beroep op de Algemene Wet Gelijke Behandeling, omdat EHAH in haar dienstverlening onderscheid maakt tussen homo’s en hetero’s. Daarnaast noemt Waaldijk de mogelijkheid van een aanklacht wegens het aanzetten tot discriminatie. «Dit doen ze enkel en alleen al door het feit dat ze bestaan. Hierdoor kunnen ouders namelijk tegen hun kinderen zeggen dat ze naar EHAH toe moeten om zich van hun homofilie af te laten helpen.» Waaldijk ziet EHAH hoe dan ook als een geval waarnaar «ook weleens vanuit juridisch oogpunt verkennend werk zou kunnen worden verricht».
Henk Krol, hoofdredacteur van de Gay-krant, ziet daartoe geen noodzaak. «Ik vind het niet nodig de juridische weg te bewandelen. Je moet zo'n organisatie ook niet willen verbieden, want dan gaat ze undercover en heb je er helemaal geen vat meer op. Bovendien, wie ben ik dan om met de beschuldigende vinger te wijzen als iemand er zelf voor kiest om aan te kloppen bij zo'n organisatie? Ik heb geen zin om een soort dominee te zijn, want we hebben al zo veel dominees in Nederland. Iedereen moet doen waar hij zin in heeft.»
Krol is goed bekend met de wereld van homogenezers. Zo zocht Raph Creemers, in de jaren zeventig en tachtig een concurrent van Van de Sluis, begin jaren tachtig totaal onverwacht contact met de hoofdredacteur van de Gay-krant. In de voorafgaande jaren had hij samen met psychiaters en psychologen honderden homo’s behandeld in een eigen hotel en was als zodanig een lieveling van de Evangelische Omroep. Maar de getrouwde vader was tot de ontdekking gekomen dat hij «toch niet genezen was van zijn homoseksualiteit». Krol ontving een brief van Creemers: «God predikt liefde. Homoseksuele liefde en Gods liefde zijn geen tegenpolen. Zij kunnen in elkaars verlengde liggen.»
Van de Sluis is niet bang dat hem hetzelfde overkomt als zijn voormalige concurrent. «Ik onderdruk geen homoseksuele gevoelens. Ik ben echt veranderd in een heteroseksuele man. Raph Creemers is gewoon niet goed omgegaan met zijn restverschijnselen. Daardoor kon hij terugvallen», legt van de Sluis uit. Henk Krol reageert luchtig op deze uitspraak: «Dit soort mensen zit gewoon zelf niet lekker in hun vel en projecteren dat op anderen. Het is natuurlijk prachtig als je de maatschappij probeert te veranderen; daar houd ik me ook mee bezig. Je moet jezelf daarbij wel af en toe kunnen relativeren, en dat kunnen deze mensen vaak niet. Daardoor zitten ze zichzelf in de weg. Het is gewoon zo dat we niet allemaal hetzelfde kunnen zijn. Gelukkig maar.»