OP EEN PAPIERTJE heeft Kees van der Staaij (39) in het weekeinde opgeschreven waar hij zelf van kan genieten. Hij verontschuldigt zich bijna voor het gewone ervan: een mooie avond buiten in de tuin van zijn huis, een goed glas wijn bij de hand, zijn vrouw naast zich, samen de dingen van de dag doornemend, over hoe het met hun twee kinderen is gegaan of op zijn werk in de Tweede Kamer (SGP) en dan ineens horen hoe mooi de vogels zingen.
Ook muziek staat op het lijstje. Bach bijvoorbeeld. ‘Het klinkt bijna als een cliché’, zegt hij er zelf meteen achteraan, ‘maar die muziek is ook gewoon mooi. Ik houd van de eenvoud ervan. Het bombastische, alle registers open hoeft voor mij niet zo. Het mooie zit hem niet alleen in het grote, indrukwekkende en meeslepende.’
Het is de opmaat voor een gesprek waarin het woord ‘matigheid’ vaak valt. Of synoniemen daarvan. Want dat een oproep tot matigheid ouderwets en betuttelend klinkt, realiseert Van der Staaij zich terdege.
De gereformeerde Van der Staaij geniet ook van godsdienst. Op zondag mediteren aan de hand van een bijbeltekst, even geen mail, geen telefoon; een Den Haag-loze dag, zoals hij het noemt. Het klinkt alsof hij het iedereen kan aanraden: ‘Ja, ik kan het aanbevelen. De zondagsrust is een zegen. Maar ik heb er moeite mee als daardoor de indruk zou ontstaan dat ik godsdienst aanprijs als een functionaliteit. Dat zou te zelfgericht zijn, te veel het gebruiken van godsdienst voor het persoonlijk welbevinden. Daar is kritiek op en ik kan me daar wel in vinden.’
Godsdienst moet niet een oppepper worden tussen vele andere oppeppers: ‘Het is geen keuzemenu waar godsdienst dan ook op staat. Zo van: de een doet aan yoga, de ander mediteert bij een bijbeltekst, en kijk maar waar je je het lekkerst bij voelt. Alsof godsdienst een product is. Godsdienst is er niet alleen om je er goed bij te voelen, godsdienst is het beantwoorden aan een bestemming. Voor mij is godsdienst de weg, de waarheid en het leven.’
Daar hoort voor hem genieten van het goede leven ook bij. Kees van der Staaij: ‘Prediker is daar in het Oude Testament al op ingegaan. Godsdienst is meer dan regels, meer dan zwijg en huiver. Wie godsdienst zo opvat, doet te kort aan het wezen ervan.’
Maar dat genieten moet dan wel een verantwoord genieten zijn: ‘Er zijn veel ontsporingen. Kijk naar het alcoholprobleem in Nederland, het steeds dikker worden van de jeugd of de mate waarin mensen in beslag worden genomen door hun vakantie. Dan is het goede leven uit balans. Genieten is dan verworden tot genotzucht. Ik denk wel eens dat genieten het elfde gebod is geworden.’
De oorzaken daarvan zoekt Van der Staaij in de eerste plaats in de geneigdheid van de mens tot egoïsme, pronkzucht en inhaligheid. Daarnaast spelen de welvaartsgroei en de secularisatie een rol: ‘Dat alles bij elkaar heeft geleid tot materialisme en een gerichtheid op het hier en nu.’
Of de mens er gelukkiger van wordt, betwijfelt hij: ‘Mensen hebben het over “een avondje beesten”. Uit het woordgebruik blijkt al dat het hen om een dierlijke genotservaring gaat. Als er drugs worden gebruikt of ergens een party is, is dat verbonden met uit je dak gaan. Ik zie dat als escapisme. Men wil blijkbaar uit zichzelf treden in plaats van tot zichzelf komen. Er moet blijkbaar een grote leegte worden gevuld. Ik denk dat dat is omdat materialisme uiteindelijk nooit bevrediging kan schenken. Augustinus zei al dat mensen nooit alleen tevreden zijn met zintuiglijke ervaringen. Het hart van de mens is daar niet op aangelegd.’
De vraag aan de politicus is dan of er voor de overheid een rol is weggelegd als burgers onmatig leven. Als het om alcohol gaat ziet Van der Staaij die rol wel: ‘Bijvoorbeeld door te sturen met de accijnzen. Maar die overheid staat machteloos als de gewetensvorming van een kind thuis in de opvoeding achterwege blijft. Het meest ongrijpbare voor een overheid is juist de opvoeding van het kind: de zorg en de liefde die het krijgt, maar ook de mate waarin ouders grenzen stellen. Want de grens vinden, ook aan genieten, dat gaat niet vanzelf.’
Van der Staaij heeft niks met de uitdrukking ‘hoe meer hoe beter’: ‘Dat is een bedrieglijke suggestie. Grenzen stellen zie ik ook niet als de vijand van het genieten, maar juist als hulp. Weten waar de grens ligt is een levenskunst. Het is bij uitstek de taak van de ouders om een kind dat te leren. De overheid kan én mag dat niet overnemen. Het zou ook niet werken. Natuurlijk moeten scholen aandacht besteden aan overmatig drankgebruik, maar als er thuis sprake is van drankzucht ben ik niet optimistisch over het effect.’
Van der Staaij verwijst naar het rookverbod: ‘De overheid had nooit zo ver kunnen komen als er geen maatschappelijk draagvlak voor was ontstaan. Het inzicht dat roken slecht is voor de gezondheid heeft daarbij geholpen. Nu is de maatschappelijke overtuiging aan het groeien dat overmatig drankgebruik slecht is. We zijn ook zo doorgeschoten in het alcoholgebruik, het is zo zorgwekkend. Het mag nu niet zo zijn dat burgers en overheid uit een soort machteloosheid naar elkaar gaan staan kijken.’
De aarzeling om in te grijpen ziet hij als angst om betuttelend te worden gevonden: ‘Het duurt vaak lang voordat er wordt ingegrepen, omdat dat wordt gezien als het inperken van de individuele vrijheid. Natuurlijk begint het altijd met de eigen verantwoordelijkheid. Maar dat vind ik geen argument om geen grenzen te stellen. Hier ligt het meest herkenbare geschilpunt met de VVD. De liberale opstelling leidt ertoe dat er eerst grote problemen ontstaan en men de put pas gaat dempen als het kalf verdronken is.’
Hij noemt het opheffen van het bordeelverbod: ‘Dat werd gedaan vanuit het ongegronde optimisme dat veel negatieve kanten aan prostitutie dan wel zouden verdwijnen. Maar kijk wat de gevolgen zijn, zoals de vrouwenhandel. Ook bij het drugsbeleid zie je dat het gedogen juist een steun in de rug is geweest van verkeerde krachten. Ik vind het een te gemakkelijke reflex om als je iets niet aan banden gelegd krijgt, je het juist maar toe te staan.
Bovendien, er worden in Nederland jaarlijks heel veel fietsen gestolen. Maar van fietsendiefstal zeggen we niet: we krijgen het de wereld niet uit, daarom staan we het maar toe. Blijkbaar doen we dat niet als het om concrete zaken gaat, maar wel als er abstracte waarden in het geding zijn. We vinden het veel moeilijker om ons aan dat soort waarden te hechten. Dan zeggen we al gauw: de mensen moeten toch zelf weten of ze naar de hoeren gaan of drugs gebruiken, dat is toch onschuldig vermaak. Maar dat vind ik te gemakkelijk. Het is niet onschuldig.’
De liberale reflex zag Van der Staaij ook weer toen het ging over virtuele kinderporno: ‘De vraag was of je een grond hebt om het te verbieden, omdat er niet daadwerkelijk misbruik wordt gemaakt van een kind. Maar ook het genieten van misbruik van een kind vind ik ethisch verwerpelijk. Ik heb er geen behoefte aan dat dan toch maar goed te vinden en te accepteren dat er geld aan wordt verdiend. Bovendien kan het drempelverlagend werken voor het écht misbruiken van kinderen. Daar zit voor mij het idee achter dat het goede leven voorgeleefd moet worden.’
Veel reacties kwamen er toen Van der Staaij in een motie vroeg om het verbieden van extreem gewelddadige computerspellen: ‘Waar ik toch het recht vandaan haalde hen hun pleziertje af te nemen. Maar ik zie niet in waarom ik me in allerlei bochten moet wringen om het verwerpelijk te vinden dat mensen plezier beleven aan het maken van zo veel mogelijk doden door figuurtjes van de stoep te maaien. Dat wordt dan verdedigd met de opmerking dat het een uitlaatklep is. Maar daar geloof ik niet in. Dat is niet honderd procent wetenschappelijk aangetoond. Waarom moet ik het omgekeerde, dat het schadelijk is, dan wél voor honderd procent aantonen? Waarom zo veel risico nemen?’
Hij benadrukt het nog een keer: ‘Externe regels zijn er niet om mensen het leven zuur te maken. Het zijn richtlijnen van God voor het goede leven. Voor dat goede leven moet je ook van ophouden weten. Naar de hoeren gaan zie ik als een gebrek aan zelfbeheersing. Dat je ervan zou kunnen genieten, zie ik niet. Niet omdat je niet van seksualiteit zou mogen genieten, maar niet in een bordeel. Dat vind ik een ethische keuze.’
Ingewikkelder vindt Van der Staaij de rol van de overheid als het gaat om matigheid te bewerkstelligen in het westerse consumptiepatroon: ‘We leven op te grote voet, we plegen roofbouw op de aarde. Ik vind het bijvoorbeeld waanzin als mensen een jacuzzi in de tuin hebben of buitenverwarming omdat ze ’s winters op het terras willen zitten. Dat is allemaal om het genot te maximaliseren. Maar moet dat nou per se? Misschien geniet je wel extra van buiten zitten als het eens een keer kan.
Maar hoe stel je als overheid grenzen aan het energieverbruik? Je kunt bijvoorbeeld moeilijk regels gaan opstellen voor het aantal keren dat iemand mag vliegen. Vliegen is immers in zichzelf niet verkeerd. Hoe krijgen we dan met elkaar greep op ons consumptiegedrag? Op deze terreinen zie ik het licht nog niet aan gaan. Het is ook ingewikkeld. Want mensen zeggen vaak: wat maakt mijn kleine beetje nou uit.’
Maar heeft hij dan toch niet het gevoel dat de SGP bij haar oproep tot matigheid het tij mee heeft, omdat de aarde opwarmt, de olieprijzen de pan uit rijzen en de westerse mens ongezond dik wordt? ‘Dat is zo. Maar mijn ervaring is wel dat mensen dichtklappen als je die term matigheid gebruikt. Maatschappelijk verantwoord consumeren vinden ze aantrekkelijker. Als we die terminologie gebruiken in een motie, terwijl wij er matigheid mee beogen, en die motie wordt aangenomen, ja, daar kan ik dan wel van genieten.’