Vier keer valt het woord ‘elite’ in het filmpje van drie minuten waarin Geert Wilders reageert op de strafeis van het Openbaar Ministerie, een boete van vijfduizend euro. Volgens hem is spreken over een van de grootste problemen van ons land, het Marokkanenprobleem, vanaf nu ‘volgens de elite dus strafbaar’. ‘En terwijl in andere landen het volk de elite naar huis stuurt, wil de elite hier een oppositieleider de mond snoeren.’

Het is onze morele plicht, aldus Dyab Abou Jahjah in zijn vorige week verschenen Pleidooi voor radicalisering, om de elites die ons met hun per definitie corrupte en barbaarse machtssystemen onderdrukken een nederlaag toe te brengen. Door het hele pamflet regent het gifpijlen richting ‘de elites’.

Donald Trump, de Brexit, het Oekraïne-referendum – of het nou populisten zijn, groepen op sociale media of burgerbewegingen, zij maken binnen de context van hun agenda duidelijk wie de elite is. Voor Wilders is zij een politiek correcte bende, zowel iedereen rondom premier Rutte als de progressieve oppositiepartijen, die wegkijkt van de problemen van de autochtone hardwerkende bevolking en selectief de vrijheid van meningsuiting beknot. Tezamen met de zwarte-togabrigade en de linkse media houdt de kliek ook nog eens terroristen de hand boven het hoofd. Bij Jahjah komt het abstracter neer op de aloude marxistisch-leninistische vijand: de vertegenwoordigers van het mondiale kapitalisme die ‘het door de westerse hegemonie gecorrumpeerde nationale burgerschap’ in stand houden.

Bij de Brexit en het Oekraïne-referendum werd de elite vooral gezien als de naar binnen gekeerde technocraten in Brussel. Het Forum voor Democratie van Thierry Baudet constateert op zijn website een grote vooringenomenheid in de publieke media. ‘De onderwerpkeuze, gasten en voorkeuren van steeds dezelfde presentatoren pakken schokkend vaak uit in het voordeel van steeds weer dezelfde partijen en agendapunten. Andere partijen en opvattingen worden negatief bejegend of zelfs totaal genegeerd.’ De Leidse professor Paul Cliteur noemt in een videoboodschap namens deze partij de universiteiten ‘die te veel ideologische bolwerken zijn geworden’.

En wat Trump bedoelt met de elite is in de afgelopen twee weken meer dan duidelijk geworden. Van de limousine lefties, de Clinton-dynastie in Washington tot de mainstream media en de opiniepeilers, het is één pot nat. Zij hebben allemaal de verliezers van de globalisering, de echte (werkloze of hardwerkende) Amerikanen, links laten liggen.

Deze verongelijkte geluiden delen met elkaar het uitgangspunt dat de elite blind, doof en laf is; zij sluit groepen buiten, negeert maatschappelijke problemen en is immuun voor kritiek. Maar waar voor de één het establishment links-liberaal is met een zwak voor migranten en moslims die zij permanent de ruimte geven en voortrekken, is het voor de ander een geprivilegieerde witte (mannelijke) bovenlaag die racistisch is en institutioneel discrimineert, al dan niet aangevuld met de joden en het zionisme als achterliggende bron van mondiale onrechtvaardigheid. Dit gepolariseerde beeld over de toplaag heeft zich versterkt via digitale echoputten en zich de laatste jaren op de vleugels van de globalisering en een diepe economische crisis ook zoetjesaan electoraal vertaald. Dat voor menigeen de overwinning van Trump als een totale verrassing kwam, had bij zijn kiezers en ver daarbuiten het effect van ‘zie je wel dat de elite naar binnen gekeerd is’.

De onvrede jegens de elite kan onmogelijk een verrassing zijn, zeker niet in Nederland. Sinds de opkomst van Pim Fortuyn, alweer vijftien jaar geleden, hebben media de microfoon opgehangen in de straat om het geluid van de ‘gewone man’ op te tekenen. Er zijn tientallen rapporten verschenen over een groeiend ongenoegen in de onderklasse, die zowel autochtoon als allochtoon is. In kranten en weekbladen, niet in de laatste plaats in De Groene Amsterdammer, is oeverloos geschreven over de kloof tussen laagopgeleid en hoogopgeleid, tussen de verliezers en de winnaars van de globalisering of tussen het platteland en de steden in de Randstad.

Ook is de analyse veelvuldig gemaakt over de meritocratische elite, want daarover gaat álle kritiek, die telkens teleurstelt vanwege een moreel tekortschieten. Dat deden bijvoorbeeld Mark Bovens en Anchrit Wille in Diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie (2011), waarin zij beschrijven wat het negatieve effect is van het feit dat Nederland wordt bestuurd door de burgers met de hoogste diploma’s en alle formele en informele politieke instituties en arena’s worden gedomineerd door hoger opgeleiden en professionals. Dat heeft geleid tot een tweedeling in de samenleving. ‘Lager opgeleiden zijn ook veel cynischer over politiek en politici dan hoger opgeleiden. Zij zien politici als praatjesmakers en zakkenvullers die zich meer bekommeren om hun eigen belang dan om de belangen van gewone burgers.’

‘Spotten met christenen doet het goed bij de elite, maar iets kritisch zeggen over de islam is er niet bij’

In Twilight of the Elites: America after Meritocracy (2012) oordeelt Christopher Hayes keihard over de nieuwe ‘aristocratische elite van talent’ die vanaf de jaren zestig op de maatschappelijke ladder omhoog klom en eenmaal op het pluche het goed voor zichzelf wist te regelen. Zij had immers haar plek zelf bevochten en dus past er geen dankbaarheid bij in de vorm van het afleggen van verantwoording of staan voor de publieke zaak. ‘De boodschap dat er hard gewerkt is voor succes maakt mensen egoïstisch’, constateert hij, ‘en sindsdien zitten we met een sociaal systeem opgescheept dat op papier rechtvaardig is, maar mensen teleurgesteld achterlaat.’ Er is volgens hem een direct verband tussen de steeds luider wordende kritiek dat de elite losgezongen is van de samenleving en de meritocratische principes die haar aan de macht hebben gebracht.

De tegenstelling tussen elite en volk is echter minder zwart-wit dan hoe zij nu met de winst van Trump wordt voorgesteld, zegt hoogleraar sociologie Godfried Engbersen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in een telefonisch gesprek. ‘De elite en het volk zijn constructies, het ligt allemaal veel gedifferentieerder. Het gaat niet zozeer om een economische elite, maar meer om een culturele en politieke elite – daar heerst een zekere consensus over een aantal zaken zoals dat mondialisering en Europa goed zijn. Zij zijn voor een open wereld. Maar de elite is zeker niet één stem, er zijn genoeg intellectuelen, zoals Paul Scheffer, die flink kritisch zijn.’

Electoraal geograaf Josse de Voogd ontwikkelde een electorale landkaart van Nederland die de sociale scheidslijnen objectief zichtbaar maakt. Voor ‘De kloof is wit’, een onderzoek voor de Volkskrant, liet hij zich inspireren door de Amerikaanse politicoloog Charles Murray, die in Coming Apart (2012) toont hoe in Amerika de grote blanke middenklasse met eenzelfde levensstijl en inkomen uiteenviel en economisch deels afzakte. En ook laat hij zien waar de hoogopgeleide progressieve elite woont. De Voogd keek naast traditionele factoren als religie en sociaal-economische positie ook naar culturele- en levensstijlkenmerken bij het stemgedrag.

Op zijn kaart zie je in één oogopslag de tegenstelling tussen gebieden met veel hoger of juist lager opgeleiden, tussen groei- en krimpgebieden, tussen de compacte stad en de suburbs, en tussen wijken met veel bakfietsen of met rolluiken. Daaruit rolt een Greenbelt omhoog: een gebied dat ongeveer loopt van de Randstad – vooral Amsterdam – via het Gooi naar Arnhem en Zutphen met overwegend progressieve stemmers. Daar staan gebieden tegenover met overwegend proteststemmers: de oude industriegebieden en krimpregio’s. Samenvattend: ‘Progressieve partijen zijn sterk in buurten met veel bakfietsen en ja-neestickers op de brievenbussen, terwijl de pvv het goed doet in wijken met veel rolluiken.’

‘De elite is dus breder dan een kleine groep op sleutelposities in de maatschappij’, zegt De Voogd, ‘en het heeft niks te maken met geld en bezit. Het zijn hoogopgeleiden, kunstenaars, cabaretiers en schrijvers; zij zijn kosmopolitisch en zitten in hun eigen sociale bubbel. Ze wonen in de stad en krijgen daardoor vaak een andere kijk op waar de problemen zitten. In hun wijken komen ze geen laagopgeleide autochtonen tegen. Die wonen in groeisteden als Almere of Zoetermeer. Spotten met christenen doet het goed, maar iets kritisch zeggen over de islam is er niet bij. Daar blijf je van af, christenen doen toch niks.’ Hij zegt dat het moeilijk is om kritiek te leveren op die elite. ‘Dat ook zij polariseren en dat zij in een internationaal wereldje zitten waar je op de Engelstalige universiteit instapt en buitenlanders ontmoet die hetzelfde zijn als zij zelf. Ze denken allemaal ongeveer hetzelfde. Het gaat meestal niet over sociaal-economische onderwerpen, maar eerder over culturele thematiek, die vooral neerkomt op multiculturele kwesties. Men wil aan de goede morele kant staan, dat geeft zelfs status lijkt het. Omdat ze hoogopgeleid zijn vinden zij hun mening al gauw slimmer en beter dan die van laagopgeleiden.’ Zijn elitekritiek wordt hem niet door iedereen in dank afgenomen. ‘De kritische geluiden kwamen voornamelijk uit Amsterdam’, zegt De Voogd.

Hoe moet het verder nu het establishment de zondebok is voor uiteenlopende groepen? Het hangt ervan wie de boze – of eigenlijk bange – burger ‘serieus’ neemt en hoe dat gebeurt. Zijn de sociale breuklijnen nog te lijmen in het democratische staatsbestel? Mogelijk wordt het meer en meer identiteitspolitiek op basis van doelgroepen, wat nieuwe kleine partijen oplevert als DENK en Forum voor Democratie. Dat zorgt volgend jaar bij de parlementsverkiezingen voor een nog gefragmenteerder politiek landschap. Of gaat het straks à la supermeritocratie Amerika om Rutte versus Wilders?

Het antwoord is er uiteraard niet zomaar. Hoewel sommigen het wel weten. Abou Jahjah pleit voor een ‘constructief radicalisme’, via een massale radicale beweging moet het dominante westerse, nationalistische burgerschap plaats maken voor een ‘ware mondiale identiteit’. Met behulp van de ongebonden en mondiaal toegankelijke commons platforms kunnen de onderdrukten zich bevrijden uit de machtssystemen van de elites.

Wat de rechtse populisten in heel Europa zien als oplossing is genoegzaam bekend. Niet met de hooivork, maar via het bestaande bestel aan de macht komen, en dan de nodige maatregelen nemen namens het volk. Michael Young, die in 1958 het satirische pamflet The Rise of the Meritocracy schreef, verwachtte een volksopstand tegen de arrogante en onbarmhartige meritocratische klasse omstreeks het jaar 2033.

Engbersen is niet zo pessimistisch. ‘Wat nu het volk wordt genoemd bestaat uit een veelheid van groepen: laag geschoolden, middengroepen, schoolverlaters, ouderen en migranten. Bij hen leven reële zorgen over hun baan, de toekomst van hun kinderen, de verkleuring van hun wijken. Daar staat geen goed verhaal met een overkoepelend perspectief tegenover. Maar we hebben nog steeds een verzorgingsstaat met weerbare instituties. Nederland staat nog altijd in de top-tien van meest gelukkige landen, de economie trekt weer wat aan. Ik blijf voorzichtig en denk niet in radicale scenario’s.’