Toen Ger Verrips in 1973 debuteerde met de novelle Zorg dat je een gekkenbriefje krijgt, trok dat redelijk wat aandacht. Het onderwerp was vrij ongebruikelijk. De hoofdpersoon is een dienstplichtige militair die weigert te vechten in Indonesië. Recente geschiedenis, met uitzondering van de Duitse bezetting, en politieke thema’s waren in de Nederlandse literuur toen al een zeldzaamheid.
Ook in Nathalie (1974), over een Duitse vrouw die in de jaren twintig in Nederland als dienstbode ging werken, en Met andere ogen (1979), waarin de hoofdpersoon onder invloed van een gevluchte Duitse sociaal-democraat anders tegen zijn burgerlijk en christelijk ouderlijk milieu begon aan te kijken, waren geschiedenis en politiek duidelijk aanwezig. In een decennium waarin alles sterk gepolitiseerd werd maar veel literatuur bleef steken in ironie of navelstaarderij, vond het engagement van Ger Verrips bij veel critici, en niet noodzakelijkerwijs alleen in de linkse pers, een warm onthaal. Nog in de jaren negentig schreef Anthony Mertens, naar aanleiding van een latere roman van Verrips, in De Groene dat ‘het risicovolle engagement [mij] heel wat liever is dan de arrogante ironie, waarin men gemakkelijk zijn gelijk haalt’.
In de romans en verhalenbundels van Verrips – in totaal vijftien titels – zijn veel autobiografische elementen te herkennen, en ook dat leven was niet bepaald dat van de doorsnee schrijver in Nederland. De breuk met het geloof en het ouderlijk milieu was weliswaar niet uniek, maar de keuze voor politiek activisme was veel opmerkelijker, en de reden voor zijn tamelijk late debuut.
Aanvankelijk voelde Verrips, die een opleiding tot gymleraar volgde, zich politiek aangetrokken tot de pas opgerichte Partij van de Arbeid, al had hij grote moeite met de opstelling van deze partij inzake de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Toen hij zijn dienstplicht moest vervullen was ‘ons Indië’ inmiddels verloren, zodat hij niet voor de vraag kwam te staan of hij moest weigeren daar te vechten. Terwijl hij de officiersopleiding volgde brak echter de Korea-oorlog uit, en was hij zoals velen bang dat dit de opmaat was naar de Derde Wereldoorlog, die zou gaan tussen het ‘vrije Westen’ en het ‘communistische Oosten’. In een interview met De Groene uit 1993 vertelde hij dat ‘het vooruitzicht om samen met Duitse oorlogsmisdadigers en oud-SS’ers tegen de Russen te moeten vechten onverdraaglijk was’. Hij probeerde zich alsnog te laten afkeuren op ‘geestelijke instabiliteit’ en werd opgenomen in een Militair Neurose Hospitaal, waar hij de stof opdeed voor zijn literair debuut.
Teleurgesteld in de PvdA, bang voor de Duitse herbewapening, boos over slappe vervolging van oorlogsmisdadigers en verliefd op een jonge communiste, werd hij in 1953 lid van de CPN. Deze partij had een schreeuwend gebrek aan intellectueel geschoold kader en hij kreeg al snel belangrijke functies. Hij werd redacteur van dagblad De Waarheid en lid van het partijbestuur. Tijdens het dramatische interne conflict van 1956-1958 koos hij de kant van Paul de Groot en Marcus Bakker, maar in de loop van de jaren zestig kwam hij steeds meer aan de rand van de partij te staan. Hij was vooral als journalist actief en had grote belangstelling voor de burgerrechtenbeweging in de VS en de antikoloniale strijd in de Derde Wereld. Zijn langzame politieke ‘onthechting’ ging hand in hand met toenemende literaire ambities, en kort na zijn debuut trad hij uit de CPN, die dit nog trachtte te voorkomen door zijn schoonfamilie tegen hem op te zetten. Hij keerde terug naar de PvdA, was jarenlang lid van de redactie van Socialisme & Democratie, en zette zich als bestuurslid van de Vereniging van Letterkundigen in voor de belangen van auteurs en vertalers.
Het afscheid van het communisme beschreef Verrips onder andere in de over het algemeen gunstig ontvangen verhalenbundels Berlijns blauw (1982) en De blauwe bruid (1983). Daarna begon hij een historisch onderzoek naar het Nederlands communisme, wat in 1995 resulteerde in Dwars, duivels en dromend, een kloeke geschiedenis van de cpn van 1938 tot aan haar opheffing in 1991. Waar de geschiedschrijving over dit onderwerp tot dan sterk getekend was door een goed-fout-schema, stalinisme versus antistalinisme, beschreef Verrips de ontwikkelingen op een afstandelijke wijze, waarbij hij tot de conclusie kwam dat het communisme in Nederland eigenlijk nooit echt iets had voorgesteld. Ook zijn beschrijving van de rol van de partij in het verzet was sterk ontmythologiserend.
Vanaf het begin van de jaren negentig verschoof bij Verrips het zwaartepunt van fictie naar geschiedschrijving, wat onder andere leidde tot een beknopte biografie van Albert Camus en Mannen die niet deugden (1998), het levensverhaal van een Nederlandse SS’er. De reacties op zijn literaire werk werden steeds zuiniger, waarbij vooral bezwaar werd aangetekend tegen de soms loden ernst en een als moeizaam ervaren stijl. Deze kritiek klonk ook toen in 2004 zijn biografie van Karel van het Reve verscheen. Hoewel er waardering was voor zijn schildering van het communistische milieu waaruit Van het Reve kwam en diens activiteiten voor Russische dissidenten, vonden veel critici het contrast in stijl tussen auteur en onderwerp problematisch.
Ger Verrips was in de persoonlijke omgang een bijzonder aimabele man, en als autodidactisch historicus was hij ijverig en integer. Hij nam deze taak buitengewoon ernstig. In Mannen die niet deugden, naar mijn mening zijn beste boek, citeerde hij een dichtregel van Wislawa Szymborska: ‘Na elke oorlog/ moet iemand opruimen./ Min of meer netjes/ wordt het niet vanzelf’. Ger Verrips heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het opruimen van de rommel van de Duitse bezetting, het communisme en de Koude Oorlog.