Gerard besluit vervolgens om de zaak te forceren en maakt serieuze plannen om naar Spanje te gaan en daar eventueel een huis te kopen. In elke brief die hij daarover naar Wimie schrijft, vraagt hij om uitsluitsel. ‘Wim, wat wil jij?’ Gerard hoopt dat ze samen naar Spanje kunnen gaan. Hoe het dan moet met M., van wie Wimie ook veel houdt, weet Gerard niet. Hij wil M. eventueel wel gedogen.
Gerard wil boven alles rust: ‘Ik wil een beschaafd leven leiden, en niet dat van een eskimo. Ik wil niet elke minuut aan de temperatuur moeten denken. Ik wil eindelijk ademen, en afrekenen met het verleden. Ik wil leven met jou, als dat kan, en alleen, als het moet. (Aan jou hecht ik, aan andere mensen in het geheel niet. Vermaak en gelul ben ik ontgroeid en interesseren me niet meer. Ik wil jou niet veranderen, maar ik ben anders dan jij, heb andere behoeften, een andere instelling op het leven. Ik ben vastbesloten over deze dingen in geen geval ruzie te maken, maar ik zal me, zoals ik al zei, door niets en niemand laten tegenhouden, en zal alleen aan mijzelf denken, omdat ik geen rekening kan houden met iemand, die zelf zegt niets te willen en geen plannen te hebben. Als ik wel rekening met je hield zou dat betekenen dat ik ervan uitging dat je wel iets bepaalds wilde of een bepaald plan had, en daarmede zou ik je proberen te veranderen, althans een bepaalde houding toe te dragen.)’
Het is een hartverscheurende brief die eindigt met de woorden: ‘Ik sta met mijn rug tegen de muur, en verwacht brieven waarin alle mededelingen te herleiden zijn tot dit ja en dit nee. Ik kan niet geloven dat je niet tot het schrijven van een brief met beslissende mededelingen in staat zoudt zijn.’
De brief is gedateerd op 13 februari 1963. Een dag later schrijft hij een ‘aanvulling en verduidelijking’ op de brief van de vorige dag. Het thema is: ‘hoe verder te leven, Wim, als ik dood ben’. Over de brief heen stuurt hij een telegram: ‘Desperate why no news very worried.’
Dan, op 7 maart van dat jaar, maakt Gerard zich op om een afscheidsbrief te schrijven. Maar hij houdt de deur nog op een kier, definitief dichtgooien kan hij hem niet: ‘Ik ben niet tegen een proefterugkeer van jou. Ik zat aan allerlei mogelijkheden te denken, aangezien je zowel van mij als van M. schijnt te houden. (…) Maar ik zeg maar niks, want als ik het niet goed vind, ben ik een jaloers sekreet, en vind ik het wel goed, dan ben ik een pervers en verachtelijk, seksueel mismaakt sujet. Ik houd wel van je, maar ik ken je zo langzamerhand. (…) Ik regel alles, alsof je nooit meer terugkomt. Dat klinkt bruut, maar het is het enige wat ik kan doen, want je beloften kan ik niet letterlijk nemen. En als ik op je terugkomst reken, en er komt weer uitstel of afstel of wat voor belemmering, dan word ik dol. (…) Nou ja, je weet, ik vind ales goed wat tot jouw geluk bijdraagt, maar ik kan mezelf niet veranderen, net zo min als jij dat kunt. Misschien ook moet je met M. gaan leven, en moeten wij scheiden. Probeer daar achter te komen, enfin, ik geloof niet dat je dat ooit zult weten, maar ik kan evenmin de beslissing voor jou nemen. Misschien is het vrijaf nemen en eens hierheen komen om te praten niet zo'n gek idee, ik bedoel niet alles definitief beslissen. Alleen: ruzie en gekanker enzovoorts, dat wil ik niet. Ik ben trouwens een heel ander mens geworden in die paar maanden, wist je dat?’
Een ander mens. Aan de brieven kan je het merken. Hij stuurt Wimie ‘reisbrieven’ met de vraag er kritiek op te leveren. ‘Als ze je niet bevallen, kan ik er niets aan doen, want deze brieven zijn noodzakelijk voor mij om te schrijven, ze vormen een overgangsvorm naar nieuwe verhalen en een roman, dat voorvoel ik. Dus als je ertegen bent, helpt dat niks, en zal ik precies zulke brieven blijven schrijven.’
Die reisbrieven markeren de nieuwe wending in Gerards leven. Daarnaast schreef en publiceerde hij gewoon door. In Tirade begon hij in 1958 korte verhalen te schrijven. Het zijn vreemde verhalen, gruwelijk soms, naargeestig, met veel leedvermaak. Verhalen die vaak eindigen met moord of zelfmoord. Maar in de Tirade van juli-augstus 1958 staat het verhaal ‘Lof der scheepvaart’. Iets anders van stijl. Een enkeling, onder wie Renate Rubinstein, ziet er een vervolg op ‘De avonden’ in, maar de meeste critici kunnen met de verhalen niet uit de voeten.
In 1961 verschijnt ‘Tien vrolijke verhalen’. Daarin staat onder meer het verhaal ‘Lezing op het land’, volgens sommigen nog steeds het leukste verhaal dat Gerard ooit heeft geschreven. Ook dit verhaal is weer anders van stijl dan ‘De avonden’, maar waar die verandering ‘m nou in zit, weet niemand.
Met de reisbrieven is dat anders. Gerard voelt zelf dat ze een nieuwe richting in zijn schrijverschap betekenen. Gerard schreef de reisbrieven voor Tirade, waarvan hij in 1959 redacteur was geworden. Ze hadden bij Tirade geen kopij en Geert van Oorschot vond dat Gerard goede brieven schreef. Hij is ook degene geweest die min of meer ontdekte dat de reisbrieven grote literaire waarde hadden. Hij zat Gerard achterna. Toen Gerard 'Brief in een fles gevonden’ en brief uit Edinburgh, Amsterdam, Camden Town, Gosfield, Schrijversland en Fles had gepubliceerd, zei Geert van Oorschot: ‘Nog twee verhalen en dan maak ik er een boekje van.’ De titel had Gerard snel: ‘Op weg naar het einde’, een verwijzing naar Celine’s ‘Reis naar het einde van de nacht’.
Het boek toont een volwassen Gerard die zijn vorm definitief heeft gevonden, een vorm die nauw aansluit op zijn roman ‘De avonden’, want ook die ging uit van zijn eigen leven. De grappen en grollen bleven gehandhaafd, maar de religie kwam erbij, benevens de seksualiteit. De stijl werd gepolijster, meer passend bij Gerards paradoxale leven; aan de ene kant zuinig, aan de andere kant groots en kitscherig. Aan de ene zijde hoog religieus, aan de andere zijde boers en plat. Nu eens liefde, dan weer haat. Alles onder het mom van een geheel eigen soort ironie, waarachter hij zich eindelijk veilig kon voelen en zich tegelijkertijd toch kon blootgeven.
Met die stijl van hem konden de critici niet goed uit de voeten. In ‘Kort Revier’ staat een aardige lijst met uitspraken van recensenten:
‘De Tale Kanaans van een Gefrustreerde Calvinist die Zich Bezat heeft.’
‘De stijl van een doordouwer en een pestkop.’
‘Een stijl waarin schier geen poging tot vormgeving meer aanwezig is, en dat het moet hebben van roofbouw.’
‘Een stijl die het midden houdt tussen Ollie B. Bommel, Potgieter en Top Naeff.’
‘Grinnikende taalmachteloosheid.’
Zoals destijds ‘De avonden’ werd gepasticheerd door Simon Carmiggelt, zo werd de stijl van ‘Op weg naar het einde’ geparodieerd door de ploeg van ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’, het satirische televisieprogramma uit de jaren zestig:
‘Lieve melkboer, - Juist nam ik mij voor deze ochtend - die mij zeer grauw voorkwam na een lange nacht in gezelschap van de pornografische schrijver J. C. en de verleidelijke acteur J. A., naar welke laatste ik nooit kan kijken zonder, terwijl het hete bloed door mijn lichaam golft, te denken aan de jeugdige knecht die enige jaren geleden met jou de wijk bediende en die door God, in diens almachtige wijsheid, ondanks mijn geile gebeden tenslotte werd bestemd voor die onmogelijke trut van de groenteman - de bestelling af te doen met een briefje, toen ik vaststelde dat ik mij nu lang genoeg met gemakzucht heb afgemaakt van de taak die mij is toegewezen door de Geest die Vuur en Genade is. In welke vaststelling ik minder aangemoedigd werd door Innerlijke Drift dan wel door de overweging dat de Uitgever van Tirade het honorarium met 3 ½ gulden per pagina heeft verhoogd, en het dus weinig zoden aan de dijk zou zetten, wanneer ik zou volstaan met de eenvoudige mededeling 1 melk, 1 karnemelk.’
Het was duidelijk: Gerard had zijn stijl gevonden, maar tevreden was hij nog niet.
(Wordt vervolgd)
Rubriek
Gerard - 32 de wending (1)
Het is 1963. De verhouding met Wimie, Gerards tweede grote liefde, loopt ten einde. Gerard is diep teleurgesteld. Wimie heeft in Engeland een relatie aangeknoopt met een zekere M., ‘het eerste loodgietend prijsdier’, en Gerard wil daarover duidelijkheid. Zijn brieven aan Wimie wekken de indruk dat hij aan het lijntje wordt gehouden.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/17
www.groene.nl/1994/17