Even voor de kerstdagen van ‘65, nadat hij de 'Brief uit het huis genaamd “het Gras” ’ had voltooid, die in het januarinummer (1966) van Tirade zou verschijnen, kreeg hij een delirium, zoals hij vertelt in een brief aan de arts Kees Trimbos. Door zich aan een streng dieet te houden - geen alcohol en veel tranquilizers - komt hij er bovenop. (De dokter schrijft hem Flagyl voor, ‘een antibioticum tegen hardnekkige ontstekingen van de vaginawand, dat recentelijk gebleken is tevens de zucht tot drinken sterk te reduceren’, zoals Gerard aan Josien Meijer schrijft.) Hij rust uit in Huize Algra.
Maar de geruchten worden steeds sterker dat er in de Tweede Kamer vragen zullen worden gesteld over zijn schandaalverwekkende artikel in het tijdschrift Dialoog.
Reve keert terug naar Amsterdam waar hij nog steeds een etage heeft in de Eerste Rozendwarsstraat 9 (boven), een zijstraat van de Rozengracht. Hij gaat daar wonen met zijn nieuwe vriend ‘Teigetje’ (W. A. van Alberda) - het is definitief uit met Wimie.
Dan komt op 18 februari brandweer en politie aan de deur. De bewoners moeten het pand in de Eerste Rozendwarsstraat binnen een paar uur verlaten, aangezien de gevel in brokstukken naar beneden komt. Enkele journalisten vangen het politiebericht op en zo komt het dat er op het Gemeente Archief in Amsterdam nog een foto is van ‘De schrijver Gerard Kornelis van het Reve’ die ‘spoorslags zijn woning moest ontruimen omdat de topgevel was ingestort’. Het bijbehorende krantebericht luidde: ‘De schrijfster Aya Zikken, de schrijver Gerard Kornelis van het Reve en twee huisgenoten van hem hebben gistermiddag een ander onderkomen moeten zoeken, omdat het pand waarin zij wonen gedeeltelijk werd gesloopt door de brandweer. De zolder en de tweede etage werden bewoond door Van het Reve, F. Boer en W. B. van Alberda. Aya Zikken huisde op de eerste etage.’
Aya Zikken herinnert zich in mei 1994 het gebeuren nog heel goed: ‘Ik had in die tijd een kamer maar zocht een woning. Gerard kreeg deze woning toegewezen maar moest hem delen met een collega. Hij heeft mij toen opgebeld. En zo kwam ik er in 1963 te wonen. En toen die uitzetting. Ik liep de straat in en zag dat die helemaal was afgezet met politie en brandweer. Ik dacht nog: Nu moet ik niet denken dat het mijn huis is. Maar het was mijn huis dus wel. Overal zag je mensen van de rampendienst. Het was vreselijk; men propte zonder zorg alles ranzendsnel in dozen en kisten. Ik ben toen aan de hand van enkele agenten nog mijn huis ingeweest en had niet de indruk dat het heel gevaarlijk was. Wij, Gerard en ik en Teigetje, zijn toen tijdelijk ondergebracht in de voormalige ooglijderskliniek - ik ben vergeten hoe die gracht heette, het is nu weg. Gerard keek er blijmoediger tegen aan dan ik. Hij en Teigetje gaven ’s avonds in het huis nog een feest. Daar was ik voor uitgenodigd, maar ik ben niet gegaan. Ik voelde me behoorlijk ontredderd. Ik heb in die periode overigens veel aan Gerard gehad. Men bood ons een nieuw huis aan en Gerard ging dan met me mee en zei of ik het wel of niet moest doen. Ook hielp hij me wel met inrichten.’
In ‘Brieven aan Josine M.’ noemt Gerard Aya Z. ‘een door het leven geslagen, alleenstaande schrijfster (…) iemand waar ik geen last van zal hebben, maar wel een hopeloze trut, die niet weet wat voor merk oliestookhaard ze heeft, noch of hij blauw dan wel geel brandt. Doodarm, wat ook verkeerd is. (Ik heb een hekel aan arme mensen.)’
Gerard maakt niet veel haast met het vinden van een nieuwe woning in Amsterdam omdat hij Huize Algra nog heeft in Greonterp. Toch vindt hij al snel een geschikte woning in de Dubbelmondehof 2.
Precies vier dagen nadat de gevel was ingestort, op 22 februari 1966, stelde ir. C. N. van Dis van de SGP zijn vragen aan de ministers van Justitie en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Of de heren ministers het tijdschrift Dialoog kenden? Hadden ze dan ook het stuk van ene Gerard Kornelis van het Reve gelezen? Schandelijk! Godslasterlijk! Welke maatregelen dachten zij te nemen? De ministers (Samkalden van Justitie en Vrolijk van CRM) antwoordden dat het openbaar ministerie een vervolging ter zake van het artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht onderzocht en dat zij zich derhalve wensten te onthouden van een uitspraak of de passages al dan niet godslasterlijk zijn.
Wie had nu de aanklacht ingediend? De pater en de predikant? Nee. Van Dis? Ook niet. De ministers van Justitie en CRM? Of was het openbaar ministerie op eigen houtje aan de gang gegaan? De vervolging bleek uiteindelijk te zijn ingezet op last van de regering.
Men wist niet wie er eigenlijk voor vervolging in aanmerking moest komen. De schrijver? De redactie van Dialoog? De uitgever? Het is Gerard zelf die aan deze onzekere toestand een einde maakt. Hij verzoekt te mogen terechtstaan. Gerard wordt daardwerkelijk in april gehoord, waarna hij een brief schrijft aan het hoofd van het arrondissementsparket, mr. J. F. Hartsuiker. Hij eist een proces om zich te kunnen zuiveren van de beschuldiging een godslasteraar te zijn.
Ondertussen is de bundel ‘Nader tot U’ uitgekomen. H. Kaleis (Het Parool) noemt de stijl ‘meesterlijk’. Maar R. Bulthuis schrijft in de Haagsche Courant dat ‘de taal te goed verzorgd is, wat in veel modern proza kunstmatig aandoet’. Jan Hanlo (Elsevier) is enthousiast: ‘De stijl van het proza is een soort oerbriefstijl, die min of meer van alle tijden is, zigzaggend soms, humorvol; soms verrassend woordkunstig.’ En Kossmann (Het Vrije Volk) noemt de stijl ‘uniek’.
Kortom, men is het erover eens dat Gerard kan schrijven. Behalve natuurlijk Willem Brand van De Nieuwe Apeldoornsche Courant die schrijft: ‘Door zijn gebrek aan verfijnde humor krijgt zijn stijl iets zalvends en femelends.’
Gerard zelf is strijdbaar, hij lijkt zin te hebben in het proces. Hij strijdt tegen de drank, daarbij geholpen door Teigetje die alles achter slot en grendel zet. Aan de zusjes Meijer die voor hem de horoscoop trekken, vraagt hij in die tijd om ook eens de horoscoop van zijn ouders na te trekken, om ruzies met zijn vader te voorkomen en om te zien of hij het talent van zijn moeder heeft.
Niet bekend