Het kopen van de kist - een hilarisch verhaal dat de schrijver heeft verwerkt in ‘De Circusjongen’ - markeert een periode van grote verwarring. Gerard wordt als schrijver gewaardeerd, maar zijn persoonlijke leven is onstuimig en verwarrend: veel depressies, veel razernijen, waarschijnlijk veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik.
‘Mijn leven is ongehoord zwaar geweest, en dat is het nog’, schrijft hij in dat jaar aan zijn Amsterdamse arts Jan Groothuyse. ‘Mijn panische, uitputtende vlucht voor de Dood ben ik bezig te vervangen door een poging, de Dood toe te laten in mijn leven, en hem te integreren.’
In november-december van het jaar 1969 ontmoeten Tijger en Gerard een nieuwe Jongen die ze in hun huishouding willen toelaten. De eerste aan wie Gerard dit mededeelt is Josine Meijer: ‘Van deze jongeman zal ik de geboortegegevens opvragen, want ik wil graag dat hij hem eens, als is het maar in grote lijnen, wichelt.’ De jongen heet Henk en krijgt van Gerard de koosnaam Woelrat.
Na Wimie heeft Gerard zijn vrienden altijd koosnamen gegeven uit het dierenrijk: Wimie, Loodgietend Prijsdier, Tijger, Woelrat en later Jakhals en Matroos Vos. (En zelf noemt Gerard zich Wolf, ook wel Grijze Wolf of Wolph.) Woelrat, 23 jaar oud als hij de schrijver ontmoet, voelt zich tot zowel Tijger als Gerard aangetrokken, met een voorkeur voor Tijger. Vanaf het begin van hun ontmoeting wordt gespeculeerd op een menage a trois. Gerard heeft nog een woning in Osdorp, op het Dubbelmondehof, en deze wil hij kwijt, teneinde zich helemaal in Greonterp te vestigen. Vrienden in Amsterdam heeft hij toch niet meer, beweert hij.
In januari 1970 wordt Greonterp bewoonbaar gemaakt voor drie mensen. Henk komt bij Gerard en Tijger wonen en Gerard neemt autorijles. Hij wil verder schrijven, en niets anders. De woning in Amsterdam wordt verkocht.
‘Ik heb veel levensmoed gewonnen’, schrijft hij Josine Meijer. De invloed van Henk is te merken: ‘Ja, Henk is een soort tweede geschenk des hemels, & hij heeft inderdaad een buitengewoon goede invloed, omdat hij praktieser & meer overzicht heeft & aldus, als hij Tijger bij enig karwei helpt, hem behoedt tegen het zich in versnippering & bodemloosheid verdiepen. Verder heeft hij een gelijkmatig humeur, wat een stabiliserende factor is. En hij is nooit lang boos of verongelijkt. Hij verlangt veel koestering & warmte, maar schenkt die zelf ook in overvloed & zonder enig voorbehoud. HIj is levensblij & naief als een kind (echter zonder het amorele egoisme dat des kinds is), maar daarnaast is hij, merkwaardigerwijs, erg rijp voor zijn 23 jaren, met minstens zoveel inzicht in de menselijke soort als ik met mijn 46 lentes, om de hele situatie nu maar eens heel vereenvoudigd neer te zetten: wij zijn, hij, Tijger en ik, hetzelfde soort mensen. Ik bedoel dat iets heel essentieels bij ons drieen eender is.’
Hij zegt gelukkig te zijn. Maar is hij het ook?
Met de angstaanvallen en de razernij valt het niet mee. ‘Van onze onschatbare arts in Amsterdam heb ik bijna onslikbaar grote pillen gekregen, waarin vitaminen, metaalsporen, siothyse- ionen & hormonen.’
Af en toe gaat Gerard naar het huis van Geert van Oorschot in Frankrijk. Hij besluit om eveneens een landgoed in Frankrijk te kopen. Gerard heeft een ronde woontoren ontworpen, ‘een elementair cylindrisch onderkomen van plus minus 2,5 meter hoog & 5 meter middellijn, met een halve meter dikke muren uit stapelstenen opgestapeld.’ (Meijer)
En Gerard schrijft weer! Ofschoon hij blijft denken en piekeren over De Dood, waardoor zijn depressies niet verminderen. In Greonterp komt iemand aan de deur op een verkeerd moment. Gerard probeert met een spade zijn hersens in te slaan. Tijger en Woelrat weten Gerard net op tijd weg te trekken, zodat alleen ‘s mans hand wordt geraakt. De politie maakt proces-verbaal op.
Soms krijgt hij twee razernijaanvallen in een nacht. Wie het huis in Greonterp kent, weet dat zoiets niet ongemerkt voorbij kan gaan. De buren komen dan ook klagen over geluidshinder.
Ofschoon gelukkig met Tijger en Woelrat schrijft hij aan Josine Meijer: 'Mijn gezondheid is matig. Geestelijk ben ik erg uitgeput & bijna levensmoe. Ik ben goed bij mijn verstand, maar kan me soms maar matig concentreren & disciplineren tot het schrijven van een brief, door het voorgeschreven medicijn dat het razernijcentrum onder controle moet houden.’
Het schrijven vlot dan ook niet erg.
Als Gerard in Frankrijk is, stuurt hij vele wanhopige brieven aan Tijger en Woelrat. Het auteursrecht doet hij aan Tijger en Woelrat cadeau. (Gerard is in die tijd trouwens voortdurend bezig zijn ‘goederen’ te verdelen; regelmatig wordt de notaris bezocht om weer een nieuwe verdeling testamentair vast te leggen.) Johan Polak wil de brieven aan Tijger en Woelrat graag uitgeven. Gerard vindt dat uitstekend. Hij heeft al meteen een titel: ‘God in Frankrijk’. Johan Polak laat dat nieuws uitlekken naar Vrij Nederland. ‘Van het Reve heeft enige tijd geleden een bouwval gekocht op een berghelling in Frankrijk (Les Chauvins, Quartier de la Peine, Vex)’, bericht het weekblad, ‘en tijdens een driemaandelijks verblijf aldaar stuurde hij zijn in Nederland achtergebleven vrienden Teigetje en Woelrat een aantal brieven en telegrammen, waarin hij ze op de hoogte hield van de werkzaamheden aan de riolering, watervoorziening, dak en muren die hij verrichtte om de bouwval bewoonbaar te maken. Drieentwintig brieven plus een aantal telegrammen en enveloppes zijn goed voor het ruim zeventig pagina’s tellende handgeschreven manuscript, waar Van het Reve op het ogenblik ter aanvulling nog een commentaar op aan het schrijven is.’
Geert van Oorschot is kwaad. Niet alleen op Gerard, maar ook op Johan Polak. Maar Gerard zegt tegen Johan Polak: ‘Ik geef bij jou het boek uit, omdat ik daartoe al jaren contractueel verbonden ben - ziedaar. Dat kun je ook aan Geert zeggen.’ Gerard doelt hiermee op een overeenkomst die hij ooit heeft gesloten met Polak en Van Gennep en Thomas Rap dat ‘niet-literair bedoelde brieven’ bij deze uitgeverijen konden verschijnen. Van Oorschot was het daar destijds mee eens geweest. ‘Er is dus volstrekt niets stiekems of ongerechtigs aan de hand. Ruzie krijg je toch’, schrijft Gerard.
Johan Polak zit er mee en overweegt zelfs een samenwerking met Geert van Oorschot. Maar de slordige manier waarop Van Oorschot boeken uitgeeft, vindt Polak weerzinwekkend.
Ondertussen gebruikt Gerard vier capsules Neureptil per dag en drie gram (90cc) chloraalhydraat om te kunnen slapen. Maar hij wordt steeds banger en zieker. Hij beseft dat hij zo niet verder kan leven. En even voor Pasen 1971 neemt hij een ferm besluit: alle geneesmiddelen moeten de deur uit.
Het effect blijft niet uit; Gerard krijgt wat men een ‘cold turkey’ placht te noemen - afkickverschijnselen. Op paasmorgen, bij de moeder van Woelrat in Veenendaal, denkt hij dat hij doodgaat. Hij heeft het gevoel uit elkaar te springen. De arts van Woelrat onderzoekt Gerard en maakt zelfs een cardiogram. De medicus zegt dat Gerard ‘er doorheen’ moet. Het wordt een verschrikkelijke crisis.
(wordt vervolgd)
Rubriek
Gerard - 47/doodskist
In 1970 laat Gerard Reve zijn eigen doodskist maken, een klassiek zeventiende-eeuws model. Het ding weegt honderdzeventig kilo en is door twee man nauwelijks te tillen. Gerard zet het neer in zijn werkkamer. De kist heeft f 682, gekost.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/33
www.groene.nl/1994/33