Met de bastaard wordt Harry Mulisch bedoeld. Mulisch die Gerard Reve al vanaf 1966 beschuldigt van racisme. En die maar niet begrijpt waarom zo weinig mensen dat niet willen inzien. Als hij de passage over zichzelf leest, is Mulisch zo woedend dat hij een polemisch artikel schrijft: ‘Het ironische van de ironie’. Het is een stuk met als uitgangspunt dat iedereen Reves gedachtengoed als ‘ironie’ bagatelliseert. Samengevat luidt de redenering zo. Ironie is een masker. Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt omdat je wat je bedoelt niet wil of kan zeggen. Waarom kan of wil je dat niet zeggen? Omdat je eigenlijk ook vindt wat je met je ironie wil zeggen. Het ironische van de ironie is dus dat je uiteindelijk wel degelijk bedoelt wat je in je ironie hebt beweerd. Ironie als truc. Mulisch: ‘Van het Reve is natuurlijk een zeer verachtelijk individu. Hij is Simon van het Reve, hij is Gerard Kornelis van het Reve, hij is Gerard Kornelis Franciscus van het Reve, hij schrijft in het Engels, hij schrijft in het Nederlands, hij is getrouwd, hij is niet katholiek, hij is katholiek. Zijn schrijven is een truc, een heel goede truc. Omdat hij niemand is, neemt hij sjablonen aan.’
En: ‘Van het Reve voert een groot schrijver schrijvend in, en zal zich dus altijd, wanneer iemand iets aan te merken heeft, verschuilen achter het literair-stilistische argument. Maar bij echt grote schrijvers ligt dat natuurlijk precies andersom. Neem Multatuli. Die beklaagde zich er juist over dat men niet inging op wat hij beweerde maar wel zei dat het “zo mooi” geschreven was. Daarom is wat Multatuli schreef achtenswaardig en nog steeds modern en wat Van het Reve schreef verachtelijk en achterlijk. Dat hij in zijn interviews voor de televisie de grote schrijver speelt, dat hij alle spontaniteit en ontroerende stiltes van te voren precies in een scenario vastlegt, dat is op zichzelf niet walgelijker dan de volkskverlakkerij in andere Ster-reclames - maar in zijn geval is het een natuurgetrouwe afspiegeling van de insteling die hij ook heeft als hij schrijft.’
‘Nou en?’ ben je geneigd te zeggen. Is elke vorm van kunst niet tevens een vorm van ‘verlakkerij’? Het zal per definitie nimmer de gehele waarheid zijn die je beschrijft. De tournure die Mulisch maakt - elke ironicus verliest op den duur zijn ironie en zal uiteindelijk staan voor wat hij in zijn ironie beweerde - is uiteraard net zo'n truc als Van het Reve toepast met zijn literaire techniek. Immers, welbeschouwd is er voor Mulisch geen verschil tussen ironie en geen ironie. En daarnaast heeft Gerard altijd ontkend - vele malen zelfs - dat hij een racist is.
Geconfronteerd met zijn uitspraken over de ‘taki taki boot’ zei Gerard in 1980 in het weekblad Nieuwsnet: ‘Toen ben ik over de schreef gegaan. Toen was ik zo geirriteerd dat mijn uitlatingen bijna racistisch werden. En dat is niet goed te keuren. Die ironie is niet altijd goed overgekomen. En dat niet alleen bij de reactionairen maar ook bij oude socialisten bijvoorbeeld. De meesten hebben het toch verkeerd begrepen. Men zei: “Zie je, hij is tegen de negers.” Ik heb meer dan eens, telkens opnieuw uitgelegd, dat ik niet bedoelde dat die mensen inferieur zijn, anderen moeten gehoorzamen of voor anderen moeten werken. Onzin. Maar die menslievendheid van het socialisme dat ze hierheen laat komen en ze dan ten gronde laat gaan, het socialisme dat geen voorzieningen treft opdat die mensen zich zouden kunnen integreren of eigen culturele gebieden gaan vormen. Dat ze bijvoorbeeld op een eiland in de provincie gaan wonen en daar onder elkaar een eigen geordende maatschappij gaan opbouwen… Wat nu gebeurt is toch waardeloos. Niemand gaat in de provincie wonen, ze trekken allemaal naar de Randstad. Wat moet de primitieve Nederlander denken die zeven, acht jaar op een woning wacht terwijl anderen direct een woning krijgen? Waarvan de huur alleen al gelijk is aan hun inkomen, zodat de staat tweederde van die huur moet betalen. Dat kan toch niet? Maar goed, dat heb ik dus gezegd. Dat is net zoals het standpunt van de katholieke kerk. Het ene standpunt is rigide en het andere onredelijk.’
Gerard zal later nog herhaalde malen voor fascist worden uitgemaakt. Men heeft moeite met, aan de ene kant, zijn ironie en, aan de andere kant, zijn onverhuld rechtse uitspraken. Die combinatie wordt keer op keer in de pers gehekeld. Dat hij vaak ironie gebruikt om aandacht op iets vestigen en om aandacht te trekken voor een probleem waarvan hij vindt dat er niet juist over wordt nagedacht, ontgaat de meesten van zijn critici.
In de jaren zeventig zal hij zich nog een aantal keren aan ‘fascistische’ uitlatingen bezondigen. Keer op keer wordt dat weer een rel. De bekendste daarvan is misschien wel wat de ‘Kortrijk-affaire’ is gaan heten. Gerard is in mei 1975 uitgenodigd voor een poeziefestival in deze Belgische badplaats. Verslaggevers vroegen hem wat hij daar gaat doen. Gerard vertelt dat hij ‘in gedichten zal pleiten voor het uitdrijven van de zwarten in Nederland’ en dat hem dit is ‘ingegeven door vaderlandsliefde’. ‘Het zijn gedichten van uiterst rechtse, fascistische en racistische aard. Uiterst obsceen en godslasterlijk.’
Hij treedt op met een ijzeren hamer en sikkel en een even groot hakenkruis. Ooggetuigen beweren dat ze Gerard ook de Hitlergroet hebben zien brengen, maar dit wordt door geen verslag bevestigd. Hoe dan ook, de schrijver wordt uitgejouwd. De VPRO legde alles vast op film en in de kranten regent het daags na de uitzending ingezonden stukken.
Het gedicht dat het meest de aandacht trok was:
‘Voor eigen erf’
‘Onze kassiers op de wegen beroofd; Aan ouden van dagen op klaarlichte dag Hun tasje met spaargeld ontrukt; Onze roomblanke dochters onteerd. Waarheen, mijn Vaderland? O Nederland Ontwaak! Gooi al dat zwarte tuig er uit: Ons land voor ons! Op, naar de Blanke Macht!’
(Wordt vervolgd)
Rubriek
Gerard - 53 blanke macht
‘Zelf is hij een bastaard, door een alpineus goro goro tiepe, dat jaren lang in de gevangenis heeft gezeten, bij een Jemenitische water & vuur vrouw verwekt. Bij vermenging komen de slechtste eigenschappen van de paarders op de voorgrond, dat is bekend. Het muildier is onvruchtbaar.’
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/39
www.groene.nl/1994/39