De ontmoeting tussen Gerard en Joop is werkelijk romantisch te noemen, en Gerard heeft die dan ook uitgebreid beschreven in ‘Moeder en Zoon’. Joop Schafthuizen hoorde op zijn veertiende, vijftiende jaar van het bestaan van Gerard, en wel via zijn grootvader die ook kunsthandelaar was. Grootvader wees Joop op ‘Werther Nieland’ en al snel werd Gerard een idool voor Joop.
In 1964 ontmoetten ze elkaar op het station in Schiedam. Gerard beschreef Joop, die toen een jaar of vijftien was, zo: ‘Het was een slanke, vrij rijzige jongen met lang donker haar rond een smal gezicht. De jongen was stellig niet lelijk, maar ik betwijfel of hij, op bijvoorbeeld een konkoers om de titel van “Boy Universe”, met zijn objectief geregistreerde maten en gewichten een kans zoude hebben gemaakt.’ Gerard overhandigde hem een kaartje met zijn naam.
De versie van Joop Schafhuizen is niet veel anders: ‘Het gebeurde op een station. Ik werkte in die tijd bij Roelands in Schiedam, een drukkerij waar de Pro Juventute-kalenders werden gemaakt. Er zat een kantoor zonder kalenders en ik moest die als de sodemieter met de trein daarheen brengen. Ik stond op het perron, hij (Gerard - th) zat in de trein. Net voordat die trein wegreed, gaf hij mij zijn kaartje. Pas toen had ik door wie die vent was. Ik heb heel wat lopen “joken” met dat kaartje. Liet ik zien aan artistieke vriendjes en dan zei ik: “Kijk eens, Gerard Reve, dat is een vriend van me.” Wist ik veel dat het later echt mijn vriend zou worden.’
Tussen 1964 en 1975 zien Gerard en Joop elkaar wel bij ‘beschermer Q’. maar een verhouding krijgen ze niet. Gerard was in die tijd nog met Tijger.
In 1975, Joop is dan in Frankrijk en helpt Gerard met zijn huis, komt het eindelijk tot een verhouding. ‘Ja’, zegt Joop in een interview, ‘het is allemaal heel wonderlijk gegaan. Want kijk, Gerard heeft natuurlijk zo zijn dromen over de Meedogenloze Jongen, en ik, ja ik ben meer een kabouterliefhebber. Ja, jongetjes in de leeftijd van een jaar of acht tot vijftien. Dat is voor mij alles. Dat vind ik het mooiste wat er is. Nee, daar heb ik nog nooit moeilijkheden mee gehad. Als je dat op een gewone manier weet te beleven, er niks geheimzinnigs van maakt, dan hebben de mensen wel wat anders aan hun hoofd. Ja, het wordt natuurlijk wat anders als je onder dwang kinderen over de vloer zou halen en gekke truukjes gaat uithalen. Maar zo ben ik dus niet.’
De verslaggever van de krant vraagt in 1992 aan Joop Schafhuizen: ‘U valt op jongetjes van acht tot vijftien. Reve is bijna zeventig. Hoe kan dat?’ Waarop Schafthuizen antwoordt: ‘Ja, daar hebben we het vaak over gehad en we zijn toen tot een heel goede conclusie gekomen. Gerard zei dat je, naarmate je ouder wordt, ook weer kinderlijker wordt. Ik geloof dat dat waar is. Ik wil Gerard echt beschermen tegen de boze buitenwereld.’ En dat doet Joop.
Hij beheert de zaken van Gerard en neemt hem veel werk uit handen. Hij ordent Gerards brieven. En maakt een archief. Hij zegt daar zo'n twaalf jaar mee bezig te zijn geweest. Ondertussen werkt hij ook aan zijn eigen schilderijen. Joop ziet er niet tegenop om ruzie te maken met anderen als hij voor Gerard onderhandelt en het onderste uit de kan wil hebben voor zijn liefdesvriend. Hij organiseerde twee keer, in 1985 en in 1992, een grote veiling van Reviana, en dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. ‘Ik heb alles van Gerard gekregen als dank voor al het werk dat ik voor hem verzet. Ik verkoop het omdat ik daarvan mijn gas- en lichtrekening en mijn huishouding moet betalen.’
In 1992 bracht hij 481 brieven van Johan Polak naar de veiling. Die correspondentie was zeer interessant, want hij toonde hoe Polak destijds trachtte om Gerard los te weken van Geert van Oorschot: ‘Laat hem toch stikken.’ En tevens toonde de correspondentie hoe er vervolgens weer een verwijdering ontstond tussen Gerard en Johan Polak.
Johan Polak was er niet van op de hoogte dat Schafthuizen de brieven naar de veiling bracht. Hij vond het verschrikkelijk: ‘Niet voor mezelf, ik ben een sukkel, een seniel mannetje, een arme jood en een bekende flikker. Nee, ik vind het not done vanwege de sensitieve dingen die in die brieven kunnen staan over anderen. Iemand die inmiddels is getrouwd en kinderen heeft en waarvan in die correspondentie duidelijk wordt dat hij ooit de herenliefde met Reve heeft bedreven, dat vind ik te ver gaan.’
Schafthuizen: ‘Voor meneer Polak zelf is het blijkbaar niet not done om brieven van anderen aan te kopen en ze vervolgens ter veiling aan te bieden. Brieven van Carmiggelt aan Reve bijvoorbeeld heeft hij van de heer Reve aangekocht. Die zouden bestemd zijn voor zijn archief, maar na veel gesjoemel bij allerlei antiquairs, heeft hij ze geveild bij Van Gendt. Verder is mij ook bekend dat een heel bijzonder exemplaar van “De Avonden”, dat de heer Polak min of meer van de heer Reve heeft afgetroggeld, een paar jaar geleden ook ineens bij een veiling opdook. Als de heer Polak de brieven nogal prive van inhoud vindt, kan hij ze toch zelf kopen?’
Polak: ‘Schafthuizen is een flagrante leugenaar.’ En vervolgens legt Polak uit dat de brieven van Carmiggelt bedoeld waren om geld te vergaren voor het standbeeld van Wim Kan en dat hij, Johan Polak, eerder als tussenpersoon dan als klant figureerde. ‘En wat dat exemplaar van “De Avonden” betreft, een vriend van mij had een keer financiele hulp gevraagd. Ik had op dat moment geen geld in huis en gaf hem toen een bijzonder exemplaar van “De Avonden”. Ik zei: verkoop dit maar, het is veel geld waard. Dat geld is voor jou.’
Het handelen in Reviana werd voor Joop steeds belangrijker. Met het geld dat hij daarmee verdiende, kocht hij andere collecties, onder andere brieven van Celine. Hij wil Gerard niet ‘compleet’ houden. ‘Wat ik te koop aanbied zijn weliswaar topstukken, maar ze passen niet helemaal in de collectie.’ Alles gaat in overleg met Gerard: ‘Laatst zei Gerard: “Al die brieven van mijn broer, waarom verkoop je die eigenlijk niet?” Nou, dat gaat me toch net iets te ver. Maar als het gaat om mensen waarvan ik niet zo'n hoge pet op heb, maakt het me niets uit. Zo'n Josine Meijer bijvoorbeeld, dat vond ik altijd een klein etterwijffie, daar hoeft geen correspondentie van te worden bewaard. En de brieven van Johan Polak ja. Dat kan er ook zo uit.’
Joop is weliswaar gedoopt ‘en dus gered’, maar hij doet niets aan geloof: ‘Als Gerard naar de mis gaat, ben ik aan het stofzuigen, want daar heeft hij een bloedhekel aan. Als Gerard zijn hostie krijgt, breekt-ie altijd wel de helft voor mij af. Dan komt hij thuis en zegt: “Stofzuiger uit!” Ik moet dan mijn hand ophouden en krijg die halve hostie. “Geen onkuise dingen mee doen, hoor!” zegt hij er nog bij. Ik eet dat ding dan maar op en zeg heel netjes Amen. Ik wil geen spelbreker zijn, maar aan mij is het niet besteed.’
(wordt vervolgd)