Op de verkiezingsavond van 5 juni verzuchtte Mario Vargas Llosa dat met de overwinning van Humala zijn werk erop zat. ‘Het fascisme is verslagen, de democratie is gered. We hebben verhinderd dat een dictatuur die verschrikkelijk corrupt en bloedig was, opnieuw aan de macht komt.’ De laatste Nobelprijswinnaar voor de literatuur peinst er niet over een politieke functie te aanvaarden in de nieuwe regering van Peru. Uiteraard niet. Nu het gevaar geweken is, kan hij eindelijk weer gaan doen wat hij het best kan: schrijven.
Maanden voerde Vargas Llosa actief campagne voor de linkse presidentskandidaat Ollanta Humala. Niet omdat hij zelf plotseling links was geworden, maar omdat een zege van de andere kandidate Keiko Fujimori de terugkeer van de meest corrupte dictatuur uit de Peruaanse geschiedenis zou betekenen. De schrijver kreeg onmiddellijk het machtige establishment van Peru over zich heen. Hij ging het duel aan met kardinaal Cipriani, de recalcitrant rechtse primaat bekend van de uitspraak ‘mensenrechten zijn gelul’, die in alle kerken een tekst tegen de schrijver liet voorlezen.
Ondanks zijn activisme kan de Peruaanse schrijver niet van linkse sympathieën verdacht worden. Een maand geleden had hij het nog aan de stok met heel links in Argentinië vanwege zijn optreden op een internationaal congres van neoliberale economen. De Markies van Vargas Llosa, zoals hij zich mag noemen sinds de koning van zijn tweede vaderland Spanje hem in de adelstand verhief, staat vaak in het middelpunt van heftige discussies, een plek die hij willens en wetens opzoekt. Behalve schrijven doet hij niets liever dan praten en zich bemoeien met alles. Praten over literatuur en over politiek.
Het feest van de bok was zijn eerste grote roman na zijn mislukte politieke avontuur van 1990, toen hij als presidentskandidaat verloor van uitgerekend Alberto Fujimori. ‘Ik heb daar een hoop van geleerd. In de eerste plaats dat ik geen politicus ben, maar schrijver. Ik zou het niet overdoen, natuurlijk niet, maar ik heb er geen spijt van.’ Gabriel García Márquez, ook zo'n schrijver die zich graag met politiek bemoeit en met wie hij om politieke redenen al decennia gebrouilleerd is, zei destijds tevreden te zijn met de nederlaag van de Peruaanse schrijver: ‘President van Peru kan iedereen zijn, maar schrijven als Vargas Llosa kan alleen Vargas Llosa.’
Zijn maatschappelijke betrokkenheid kan hij ook in zijn literatuur kwijt. Zijn boeken zijn ervan doordrenkt. De Zweedse Academie kende hem vorig jaar de Nobelprijs toe onder meer ‘voor het in kaart brengen van machtsstructuren en zijn snijdende beelden van het verzet, de rebellie en de ondergang van het individu’. Die kwalificatie is zeker ook gepast voor zijn nieuwe roman De droom van de Ier.
Meer dan eens heeft Vargas Llosa historische figuren genomen als uitgangspunt voor een roman: de Braziliaanse godsdienstbezetene Antonio Conselheiro in De oorlog van het einde van de wereld, de Dominicaanse dictator Rafael Trujillo in Het feest van de bok, Paul Gaugin en Flora Tristán in Het paradijs om de hoek.
Deze keer heeft hij zijn oog laten vallen op Roger Casement, de Ierse rebel en avonturier die in augustus 1916 door de Britten werd opgehangen wegens hoogverraad omdat hij geprobeerd had vanuit Duitsland wapens naar de opstandelingen in Ierland te smokkelen.
Casement had jarenlang in Congo doorgebracht, waar hij onder meer consul van Groot-Brittannië was. Hij was de eerste Europeaan die verslag deed van het gewelddadige koloniale bestuur in de Belgische kolonie en in die zin een soort eerste rapporteur van schending van mensenrechten. Casement stelde vast ‘hoe het kwaad de overhand krijgt als de macht onbegrensd is’, een thema dat in het werk van Vargas Llosa dikwijls terugkomt. De Britten stuurden Casement vervolgens naar het Peruaanse deel van de Amazone waar de situatie van de indianen bij de rubberwinning niet onderdeed voor die van de zwarten in Congo. De relatie van de Britse regering met de uitwassen van het kolonialisme duwden Casement uiteindelijk in de armen van het Ierse nationalisme.
In De droom van de Ier hanteert Vargas Llosa zijn bekende procédé van een ‘niet te ontwarren kluwen van fictie en feiten’. Hij zegt dat hij altijd ‘verzint binnen de grenzen van de werkelijke historische wereld’. De roman, een soort fictieve biografie in die visie, is een alternatief voor de officiële geschiedschrijving en staat dichter bij de werkelijkheid. De geschiedenis die we op school leren, de geschiedenis geschreven door historici, peinst Casement in zijn cel, is ‘een geïdealiseerde, coherente, rationele fabricatie om rauwe werkelijkheden te beschrijven die in het echt bestaan uit een chaotische, willekeurige mengeling van plannen, ongelukkken, intriges, verrassingen, toevalligheden en tegenstrijdige belangen’.
Sir Roger Casement is een figuur die vraagt om een roman. Een atypische Ier, zoon van een protestantse Britse legerofficier en een katholieke Schotse moeder, die voor zijn werk voor het Britse Rijk geridderd wordt en vijf jaar later wegens landverraad opgehangen. Een bijzonder moderne figuur in de nadagen van het Victoriaanse tijdperk, met zijn bekommering om de mensenrechten en het gedoe over zijn al dan niet vermeende homoseksualiteit. Vargas Llosa noemt Casement ‘de vleesgeworden imperfectie’. Geen beter schrijver om die man en de wereld waarin hij leefde en ten onder ging voor ons te fileren dan de Peruaanse meesterverteller.
MARIO VARGAS LLOSA
DE DROOM VAN DE IER
Meulenhoff, 399 blz., € 19,95