Marcantonio Raimondi, Twee fauns dragen een kind in een mand, 1513-1515. Gravure, 15,3 x 18,1 cm © Rijksmuseum Amsterdam
Rembrandt had schaduw nodig. Zijn handschrift was vol met zacht gekraste lijnen

Ik keer terug naar de gravure Twee fauns dragen een kind in een mand van Marcantonio. Dat onderwerp had hij van een antieke sarcofaag – een vlak stuk reliëf in marmer, waarschijnlijk wat versleten. Maar ik denk dat de graveur in de prent de lijnen scherper heeft aangezet. Dat was immers de kwaliteit van zijn handschrift dat algemeen geroemd werd – dat hij lijnen zo fijngesneden, slank en beheerst kon neerzetten. De voordracht van het tafereel is adembenemend. Onder in het midden kruisen zich, bij hun enkels, twee benen van de twee fauns. Dat zijn atletische gestalten. Die links is jonger en leniger dan de faun met baard rechts. De twee voeten over elkaar raken elkaar ook. Erg opvallend is dat niet. Ze raken elkaar maar komen daar meteen ook los van elkaar. De ene figuur zet zo te zien een stap naar links, de andere naar rechts. Dat wil zeggen: de faun links staat al met zijn volle gewicht op zijn rechterbeen, de faun rechts staat stevig op zijn linkerbeen. Hun andere benen zijn ze aan het bijtrekken en zetten, terwijl de voeten elkaar nog even raken, een stap voorwaarts. Die voeten kruisen elkaar ongeveer in het midden van de prent. Daar lijkt het alsof het blad zich openvouwt en dieper ruimtelijk wordt. Een geweldig moment van weergaloos arrangement was dat van Marcantonio. Vormen die bewegen in ruimte in perfecte samenhang – dat wezenlijke hadden ze in Italië aan de kunst bijgedragen.

De grote meester was Rafaël geweest. In Amsterdam wist Rembrandt dat ook en het interesseerde hem: het informeel groeperen van figuren en de architectuur van de ruimte eromheen. Hij kende Rafaël door middel van prenten. Toen hij in 1656 geldproblemen had zijn er spullen uit zijn huishouden geveild. In een inventaris die toen gemaakt is, staan verschillende boecken genoemd met kopere printen van Raefel Urbijn, ook seer kostelijcke printen van denzelven, en verder nog van Raefel Urbijn seer schoonen druck. Waarschijnlijk waren dat gravures van Marcantonio Raimondi of anders uit zijn werkplaats afkomstig. Zij maakten de reproducties voor Rafaël, die zelf geen gravures maakte. Wat Rembrandt met al die prenten deed? Hij was een gulzig verzamelaar, hij had er veel, van veel kunstenaars. Ik denk dat hij er bij tijd en wijle naar zat te kijken. Misschien om zijn verbeelding, onnavolgbaar, in beweging te zetten.

Rembrandt van Rijn, De Farizeeërs in de tempel, ook wel Joden in de synagoge, 1648. Ets en droge naald, 7,1 x 12,9 cm © Rijksmuseum, Amsterdam

De kleine ets, Joden in de synagoge, is misschien een tafereel dat zo, zonder specifieke reden, is gemaakt. Het kan niet anders zijn dan een scène uit de verbeelding want toen de ets ontstond, in 1648, was er in Amsterdam geen synagoge. In dat jaar 1648 was Rembrandt bezig de Honderdguldenprent te voltooien. Dat is een drukke voorstelling met veel volk rondom een prekende Jezus – onderweg ergens in Judea. Het zijn losse stukken verhaal gesprokkeld in Matteüs 19 in het Nieuwe Testament. We zien een drukte van volk in de ets die in Rembrandts werk een hoogtepunt is wat betreft beweeglijk groeperen van figuren. Daar staan ook Farizeeërs met elkaar te argumenteren – ietwat zoals er in de kleine Synagoge-ets net in een ingangsportaal twee oudere joden, bij een stenen muur, dicht bij elkaar staan te praten. Te fluisteren, te smoezen, staan ze. Handen gebarend. Van dichtbij kijken ze elkaar aan, ze luisteren naar elkaar. Ik stel me voor dat Rembrandt wel eens een ets begint om te kunnen zien hoe een groepering van gestalten eruit zou zien. Hier een tempel waarin joden heen en weer schuifelen in de stenen ruimte van dat halfdonkere interieur. Oefeningen in mise-en-scène zijn dat dan. De stemming ook rembrandtiek. Dus niet zo glashelder als de prent van Marcantonio. Dat ging niet meer. Rembrandt had schaduw nodig. Zijn handschrift was vol met zacht gekraste lijnen. Figuren dicht bij elkaar. De ruimte compact. En er is een suggestie van gedempt geluid van het zachte geroezemoes van de figuren en ook van het sloffende geschuifel. Want daar past ook het handschrift bij van de ets. Het zijn korte zachte lijnen, teer als craquelé, donker gearceerd. Een manier van etsen is het zonder harde zwarte lijnen, zonder interruptie, en heel zacht. De voorstelling fluistert.


PS. Over de Honderdguldenprent heb ik geschreven in De Groene van 29 november vorig jaar.