Gerry Wissink zet onbeschroomd aanhalingstekens om dat woordje ‘overbodigen’, want tot die categorie heeft hij zichzelf nooit gerekend. Graag vertelt hij hoe hij ooit veertig uur per week moest werken, maar hoe hij sinds hij in de bijstand zit minstens zestig uren draait. Al ruim twee decennia sjouwt hij alle mogelijke vergaderingen, demonstraties en symposia af om lucht te geven aan zijn frustraties en die van zijn vijfhonderdduizend lotgenoten. Als actievoerder of - wat later in zijn carrière als beroepswerkloze - als officieel genodigd spreker. Op luide toon eist hij, namens alle bijstandsgerechtigden, een ‘menswaardiger’ bestaan, dus een fikse verhoging bovenop die schamele dertienhonderd gulden in de maand.
Schreeuwen staat voor hem gelijk aan strijdbaarheid. Het grote hoofd boven zijn kolossale lichaam, getekend door de polio uit zijn kindertijd, loopt daarbij rood aan. Zoals zijn vriendin Riet ooit uitlegde: ‘Hij is bang dat hij niet gehoord wordt, daarom schreeuwt hij zo.’
HET ZIT IN DE familie. Zijn grootvader was werkloos. Die trok regelmatig naar Duitsland - let wel: te voet - om werk te zoeken. Om na drie maanden met een armzalig centje terug te keren.
Zijn vader was het. Die kreeg zeveneneenhalve gulden steun in de week, waarvan het vijfkoppige gezin Wissink moest zien rond te komen. De kiemen voor zijn latere socialistische overtuiging werden in de jonge Gerry gezaaid toen hij zag hoe zijn vader belazerd werd toen hij wat extra’s wilde verdienen. Hoe hij een tientje kreeg voor het maaien van een heel roggeveld, terwijl hem drie tientjes beloofd was. ‘Je trekt toch al van de steun’, had de boer gezegd.
Zoon Gerry is het, al 25 jaar. En zijn broer Albert zit in de banenpool.
Gerry Wissink wilde na de mulo vakbondsbestuurder worden, maar hij werd te radicaal bevonden door het NKV. Daarna volgden dertien ambachten, waaruit hij telkens weer werd ontslagen. Zoals die keer toen hij in een bandenfabriek was uitverkoren een jubilaris toe te spreken en hij die gelegeheid aangreep om felle kritiek te leveren op de arbeidsomstandigheden.
Even smaakte hij het genoegen van een vaste baan met een aardig inkomen, toen hij werkte in een textielfabriek in Duitsland voor 2300 mark in de maand. Maar het bedrijf ging ten onder in de textielcrisis van de jaren zeventig.
Wel honderd sollicitatiebrieven schoof Wissink na zijn ontslag in een envelop. Tevergeefs. Hij zwoer daarna er nooit meer een te schrijven. Eigenlijk, zo schrijft hij in zijn twee publicaties Het liegt er niet om en Niet achter de geraniums, begon toen voor hem het leven pas. Eindelijk was hij eigen baas, en hij ontdekte onvermoede talenten in zichzelf. Hij wierp zich op als onbezoldigd belangenbehartiger van uitkeringsgerechtigden. Als lid van de beweging Sterk Zonder Werk. Als onvermoeibaar demonstrant op het Malieveld, op het Binnenhof, op het ministerie van Sociale Zaken. En als secretaris van de BUG, de Bundeling Uitkeringsgerechtigden.
In één moeite door strijdt Wissink voor de Melkertmensen en de banenpoolers, die, in zijn woorden, ‘mogen delen in hetzelfde gezegende lot van armoede’ van de bijstandtrekkers. Zij moeten op de knieën van dankbaarheid omdat ze werkervaring mogen opdoen en zo weer onder de mensen komen, maar dit alles wel ‘met een lege maag en vol zorgen over de onbetaalde rekeningen’. Werkverschaffing is het. Neem broer Albert in de banenpool. Die verdient als onderwijsassistent 1400 gulden. Iets verderop in die school staat een ‘gewone’ assistent, die doet precies hetzelfde, maar die vangt 2200. Tel uit je winst.
WISSINK, die op de voordeur van zijn sjofele bovenwoning in Ulft een bordje heeft geschroefd met de woorden ‘Socialistisch auteur’, tekent in woord en geschrift protest aan tegen dit soort misstanden. Laatst nog zei hij tegen Wim Kok: ‘Waarom pak je die groten niet, die met drie auto’s en een jacht in Sneek?’ Niet dat hij ze dat misgunt, maar waarom moeten de armen zo arm gehouden worden? Terwijl het op het moment zo goed gaat met Nederland. En nu komen ze met die eenmalige uitkering van honderd gulden aanzetten. Dat helpt toch niet als je iedere maand drie-, vierhonderd gulden tekortkomt! Twaalf jaar lang hebben de mensen in de bijstand er niks bijgekregen, terwijl ‘het spul’ wel duurder werd. En dat willen ze nu goedmaken met zo'n ‘hondefooi’.
Ben jij eigenlijk nog wel socialist, vroeg Gerry aan Wim. Waarop de premier volgens Gerry 25 gulden ging lenen bij zijn chauffeur en die hem toestopte.
HIJ REKENT VOOR aan wie het horen wil: 450 gulden huur betaalt hij per maand. Dan heb je nog je vaste lasten, zoals gas en elektriciteit, en een verzekering voor als je eens doodgaat. En eten natuurlijk. Kost hem zeker tachtig gulden in de week. Het eet zo onvoordelig als je alleen bent. Dan heeft híj nog het geluk dat hij weleens naar een conferentie gaat, waar hij vaak een hapje en een drankje krijgt. De telefoon: zo'n honderd gulden per maand. De meeste uitkeringsgerechtigden hebben geen telefoon meer. Zijn lotgenoten schrijven hem vaak, over hun problemen, hun isolement en depressiviteit. Sommigen maken er een eind aan, weet Wissink. Vandaar dat hij weleens ronduit zegt: ‘In Den Haag zitten de moordenaars.’
Nee, van de bijstand kun je onmogelijk rondkomen. Vakantie kan absoluut niet. Nieuwe kleren ook niet. De vader van Paul Rosenmöller, die directeur is geweest van Vroom en Dreesmann, had laatst voor 350 gulden een sjieke jas gekocht die bij nader inzien wat te groot bleek. Hij heeft hem aan Wissink gegeven. Voor Wissink is-ie weliswaar wat te krap, maar hij heeft nu wel een puik jasje.
Wissink mag dan arm zijn, hij schrijft in Het liegt er niet om: ‘Ik heb een parool en dat is mijn devies: financieel krijgen ze mij niet kapot.’ Bovendien voelt hij zich geestelijk rijk, verzekert hij.
Thuis aan de muur hangen foto’s van zijn helden, zoals Karl Marx en Marga Klompé, die de bijstandswet invoerde. En grote vellen met teksten: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde.’ En eentje van hemzelf: ‘Waardigheid is geen werkgever te hebben die je onderwerpt.’
OOIT KREEG hij de ‘Oorkonde van de permanente revolutie’ toegekend door de Trap, de Trotskistische Revolutionaire Arbeids Partij. Omdat ‘kameraad Wissink als een van de weinige socialisten begrijpt dat de revolutionaire strijd slechts een strijd is van het proletariaat’. Oké, het heeft allemaal weinig uitgehaald, maar Gerry Wissink weet: als hij die strijd niet had geleverd, was het nog erger geweest. Veel erger.
Jaren heeft hij gepleit voor een bond van uitkeringsgerechtigden binnen de FNV. Soms tot ellende van de vakbondsbestuurders, wanneer hij weer een bijeenkomst overschreeuwde. ‘Van strategie heeft Gerry nog nooit gehoord’, was de kritiek uit eigen kring. Het samenwerkingsverband uitkeringsgerechtigdenorganisaties legde hem zelfs eens een spreekverbod op.
Als AOW'er, belooft Gerry, blijft hij strijdbaar. Maar het is de vraag of hij nog serieus te nemen valt. Hij komt niet best meer uit zijn woorden, en wie even rekent, komt erachter dat er helemaal geen 25-jarig jubileum te vieren valt. Gerry is dit jaar 23 jaar werkloos.
Jaap van der Scheur en Johan Stekelenburg hebben laten weten verhinderd te zijn op het feestje in gemeenschapshuis De Smeltkroes. Piet de Visser (‘Paspoorten Piet’) stuurde een vriendelijk afzeggingsbriefje en sloot vijftig gulden bij.
Maar Paul Rosenmöller, zijn vriend Paul, die heeft beloofd te komen.
Gerry wissink
DRIEHONDERD uitnodigingen heeft hij verstuurd voor de feestelijke bijeenkomst aanstaand weekend in De Smeltkroes te Ulft. Ter ere van zijn vijfenzestigste verjaardag. Gerry Wissink, Neerlands bekendste uitkeringsgerechtigde, viert dat hij eindelijk de bijstand gaat verlaten. Dat hij het ‘armoedegeld’ gaat verruilen voor het ‘ouderdomsgeld’. Bovendien viert Wissink de veertiende februari dat hij ‘al 25 jaar strijd levert voor de uitkeringsgerechtigdenbeweging’. Hetgeen als volgt wordt toegelicht op de poëtisch gestelde uitnodiging voor dit dubbeljubilieum: ‘De strijd gaat onverminderd voort zo luidt zijn opvatting./ Het wordt eerder slechter dan beter is zijn inschatting./ Namens Gerry Wissink mogen wij u onbeschroomd uitnodigen,/ om samen te vieren het feest van de zogenaamde “overbodigen”.’
www.groene.nl/1998/7