Soms stuit je, al zappend langs je tv-kanalen, op beelden die van een adembenemende raadselachtigheid zijn.
Ik geef een voorbeeld.
Twee dikke Amerikaanse mannen met een volle baard en een baseballpetje op hun hoofd staan in een stikdonker onderaards gewelf, spookachtig verlicht door het zwakke straaltje van hun zaklantaarns, terwijl ze een onzichtbare tegenstander uitdagen om zich kenbaar te maken.
‘Hoe heet je, wat is je naam?!’ roepen ze om beurten beschuldigend.
‘Nou, zet eens wat in beweging als je kunt! Vertoon je maar eens aan ons! Daar ben je toch zo dol op, je wilt de mensen toch graag aan het schrikken maken? Wij zijn er klaar voor hoor, wij zijn wel wat gewend. Dit is je laatste kans!’
Zonder enig resultaat, de tegenpartij geeft geen kik. Wat niet wegneemt dat ze de spanning erin proberen te houden door tegen elkaar te fluisteren: ‘Hoorde je dat, het klonk alsof iemand met zijn nagels over de muur kraste, was jij dat?’
Of: ‘Ik dacht dat ik voetstappen hoorde op de trap, zware, slepende voetstappen, en iets heeft me zojuist aangestoten, tegen mijn elleboog.’
Of: ‘Ik krijg het gevoel dat hier iemand aanwezig is die ons gadeslaat, de haartjes in mijn nek gaan ervan overeind staan en ik heb het steenkoud. Moet je kijken op de barometer: de temperatuur in dit gedeelte van de ruimte is opeens wel tien graden gedaald.’
Intrigerend!
De oplossing van het raadsel was overigens tamelijk banaal, want ik bleek op een primitief programma over Amerikaanse spokenjagers gestuit te zijn, Ghost Lab. Dat wordt gepresenteerd door twee broers, Brad en Barry Klinge, die met een aanhanger vol hightech opname-apparatuur langs historische panden reizen die zouden wemelen van de dolende zielen die om de een of andere reden de ‘weg naar het licht’ nog niet hebben kunnen vinden. Bij voorkeur speelt een dergelijke scène zich dus af in een tot ruïne vervallen gebouw – een voormalig klooster of legerbastion, een beruchte gevangenis als Alcatraz of een ontmanteld krankzinnigengesticht – waar de echo’s uit een luguber verleden nog niet helemaal weggestorven zouden zijn. Wat leuk en veelbelovend is, als je tenminste van griezelfilms houdt, en dat doe ik, maar zelfs mij kon het na een poosje niet ontgaan dat alle afleveringen sprekend op elkaar lijken. De afloop is dan ook altijd hetzelfde. De gebroeders Klinge streven er namelijk naar om ‘de paranormale wereld versteld te doen staan van hun bevindingen’ en laten dus niets onbeproefd om bewijsmateriaal te verzamelen dat hun geloof in de geestenwereld bevestigt. Maar dat materiaal is doorgaans nogal pover.
Op hun filmpjes zijn hoogstens een paar zwevende lichtpuntjes te zien of iets dergelijks – zij noemen dat met een deftig woord orbs. En wat hun geluidsapparatuur registreert zijn de zogenaamde evp’s (electronic voice phenomena), die zich voordoen op een frequentie die voor het menselijk oor ontoegankelijk is, en die zelfs op hun hypergevoelige bandrecorder vooral klinken als geruis en gekraak. De derde bron van informatie die ze aanboren zijn ‘onverklaarbare’ temperatuurverschillen in een ruimte: ook al zo’n onbestemd fenomeen waar geen enkele wetenschappelijke theorie aan ten grondslag ligt. Het globale idee is dat de doden die zich willen manifesteren ‘energie’, en dus warmte, onttrekken aan de omgeving, waardoor er opeens een cold spot ontstaat.
Uitgesproken komisch wordt het als die twee dikke branieschoppers een complete historische scène gaan naspelen, met behulp van een stel figuranten in passende kostuums uit de verkleedkist, omdat ze van tevoren al menen te weten wiens geest op een bepaalde plek rusteloos rondwaart. Meestal is dat uiteraard een beroemdheid, een spook waar een beetje eer mee in te leggen valt, zoals de geest van John Wilkes Booth, de moordenaar van Abraham Lincoln. In dat geval is er ook altijd iemand bij die de rol van het slachtoffer vertolkt, in dit geval Abraham Lincoln zelf, met een hoge hoed op zijn hoofd en lange bakkebaarden, om de reeds lang gestorven dader uit zijn tent te lokken. Het naspelen van zo’n bloedige gebeurtenis uit het verleden heet in het spokenjagersjargon een era cue. Kennelijk gaan de gebroeders Klinge ervan uit dat je de doden soms met wat goedkope poppenkast in de juiste stemming moet brengen, en zijn ze niet te beroerd om een pruik op te zetten voor het goede doel.
Ghost Lab wordt meerdere malen per etmaal, zowel overdag als ’s nachts, uitgezonden door Investigation Discovery (onderdeel van het programma-aanbod van Discovery Channel), een tv-kanaal dat uitsluitend wordt gevuld met allerhande rampspoed en bovennatuurlijke hocus pocus. Afgezien van het hierboven aangestipte ruime aanbod aan spookhuizen wordt de kijker namelijk ook nog onthaald op een heel scala aan geheimzinnige ziektes waar nog nooit iemand van heeft gehoord, maar die meestal wel levensbedreigend blijken te zijn (Mystery Diagnosis), en op de al even geheimzinnige gevallen waarin een geliefd familielid, meestal een weerloos klein kind of een voorbeeldig, hoogblond tienerdochtertje, zomaar ‘verdwijnt’, van de ene dag op de andere, zonder ooit teruggevonden te worden (Disappeared).
Het is als het ware een nieuw genre dat de programmeurs van Discovery Channel hebben uitgevonden: reality horror. Onveranderlijk gebaseerd op ‘ware gebeurtenissen’, zodat ze heel dicht bij de kijker komen en niet afgedaan kunnen worden als ‘maar’ een verzonnen verhaaltje. Dit gebeurt overal om ons heen, is de boodschap van de makers. Ja, ook bij u in dat vredige dorp of in uw rustige straatje in een buitenwijk. Zelfs in uw eigen huis, waar u zich veilig waande, kan het noodlot zomaar toeslaan! Het werkzame principe van deze formule is de exploitatie van onbestemde gevoelens van angst, precies zoals dat het geval is bij horrorfilms, waarin paranormale of buitenaardse verschijnselen de mensen bedreigen: aliens, zombies, vampiers, klopgeesten. Maar anders dan in de cinema worden de nachtmerries in deze nieuwe variant overgoten met een bedrieglijk sausje van alledaagsheid en herkenbaarheid, en dus ook van ‘voorstelbaarheid’.
De angst dat een opgroeiend kind dat altijd in alle vroegte gaat joggen in het park, of na afloop van een avondje in de disco wel eens een lift naar huis accepteert, per ongeluk de verkeerde tegen zou kunnen komen, waarna alle sporen hopeloos doodlopen, zal de meeste ouders bekend zijn. En het feit dat er in Disappeared échte vaders en moeders aan het woord zijn die nog vele jaren na de verdwijning van hun kind de hoop niet willen opgeven en stug doorgaan met zoeken, tegen beter weten in, is genoeg om je de haren plaatsvervangend te berge te doen rijzen. Ze laten familiekiekjes zien van het kind dat ze zijn kwijtgeraakt – beeldschone tieners allemaal, die stralend glimlachen op hun zeventiende verjaardagsfeestje, oma en opa trots op de achtergrond – en je kunt niet anders dan huiveren.
Maar het kan nog erger in de meedogenloze reality-horrorshows van Investigation Discovery, want soms blijkt het kwaad niet eens van buiten te komen, maar bevindt het zich in je eigen huis, in je eigen gezin, zoals je kunt zien in de minutieuze reconstructies van geweldsmisdrijven die door een familielid worden gepleegd. Het programma Killer Kids schotelt ons voor wat ouders te vrezen hebben die per ongeluk een psychopaatje-in-de-dop hebben grootgebracht. En romantisch aangelegde bruidjes kunnen griezelen bij Who on Earth Did I Marry?, waarin aanvankelijk nog veelbelovende echtgenoten ontmaskerd worden als op geld beluste bedriegers en/of pathologische moordenaars, die – gelijk Blauwbaard – al een breed spoor van vermiste en/of zogenaamd ‘verongelukte’ echtgenotes achter zich hebben gelaten.
Geen wonder dat het overwegend vrouwen zijn die zulke programma’s het meest frequent bekijken, want de taak om de kinderen te beschermen en van huis en haard een onneembaar fort te maken, valt traditioneel nog steeds aan vrouwen en moeders toe. Het is primair hun romantische voorstelling van huwelijk en gezin dat in zulke programma’s eerst arglistig wordt bevestigd en vervolgens op zijn kop wordt gezet en ondermijnd. Volgens een woordvoerder van Investigation Channel zijn het vooral vrouwen in de leeftijdscategorie van achttien tot veertig jaar, niet alleen in Amerika maar ook in Nederland, waar Investigation Discovery op mikt en waar hun programma’s hoog bij scoren: steevast is dit kanaal een van de vijf meest bekeken digitale kanalen. De vraag die dan rijst is: waarom?
Om die te beantwoorden kan ik misschien maar het beste bij mezelf te rade gaan. Daarvoor moet ik terugkeren naar het moment dat de eerste mediabox van upc in een kartonnen doos bij mij werd afgeleverd, zodat ik na veel gezwoeg met snoeren en stekkertjes opeens de wonderwereld van de digitale televisie tot mijn beschikking kreeg. En het moet gezegd: aanvankelijk was ik zonder meer verrukt van al die extra kanalen waarop ineens van alles te zien was, volkomen nieuwe dingen bovendien, zenders waarvan ik niet eens had geweten dat ze bestónden. Of die ik in ieder geval nooit op eigen kracht zou hebben kunnen vinden.
Voorheen moest ik altijd wachten tot een van mijn kinderen tijd had om, met de gebruiksaanwijzing van mijn nieuwe toestel in de hand, enige orde te scheppen in de warboel van de traditionele analoge zenders. Ik was meestal al lang blij als ik – na veel gevloek en gepruts van mijn jongste zoon – voortaan Nederland 1,2 en 3, België, Duitsland, bbc en cnn kon vinden. Die stonden dan wel kriskras door elkaar, en ook raakte er nog wel eens eentje zoek, als ik zelf zo overmoedig was geweest om iets in te willen stellen.
Kortom, mijn tv was me een raadsel.
Maar tot mijn vreugde bleek mijn kersverse upc-mediabox nu eindelijk eens ontworpen te zijn voor digibeten, die hoefde je alleen maar aan te sluiten om alle beschikbare zenders netjes op een rij te krijgen. Met inbegrip van een overzichtelijk menu, waarop je niet alleen het programma-overzicht aan kon klikken, maar die programma’s ook nog kon selecteren op basis van een beknopte inhoudsopgave, en desgewenst kon opnemen. Met één druk op een handig rood knopje! Wat altijd het gewenste resultaat had! Want dit was het eerste (ingebouwde) videorecordersysteem dat werkelijk bijzonder gebruiksvriendelijk bleek te zijn, zodat ik nooit meer hoefde te vrezen dat ik onverhoeds de WK-voetbalwedstrijd Duitsland-Brazilië op mijn bandje zou aantreffen terwijl ik eigenlijk een aflevering van Inspector Morse had bedoeld.
Geweldig, ik was eindelijk digitaal volwassen geworden en kon voortaan alles zelf. Moeiteloos zapte ik van Air Crash Investigation bij National Geographic naar Cats 101 of Monkey World op Animal Planet: mijn geestelijke horizon werd zodoende aanmerkelijk verruimd. En het allermooiste was nog wel dat het gros van die digitale commerciële kanalen nooit sloot, daar kon je ook in de nachtelijke uren staat op maken, wat ik – als chronische insomnia-patiënt – op waarde wist te schatten.
Maar de euforie begint onderhand een beetje sleets te worden, want juist dat moeiteloze zappen heeft ertoe geleid dat de tv bij mij nu hele dagen en nachten aan blijft staan, vaak met het geluid op murmelsterkte, alsof het een visueel en akoestisch behangetje is, waar ik op elk moment dat ik even niets beters te doen heb – en van zulke momenten krijg ik er steeds meer lijkt het wel – op goed geluk maar wat langs zoem en fladder. Even doelloos als heilloos, naar analogie van de misleide mot die zich niet meer los kan rukken van de kaarsvlam, omdat hij die voor weldadig zonlicht aanziet. Lees ik een boek, bij voorkeur in bed – uiteraard een bed met een tv-toestel aan het voeteneinde – dan hoor ik zomaar opeens de herkenningstune van Dr. Phil of Dog Whisperer, en dan moet ik toch weer gauw even kijken. Voor mijn concentratie doet dat uiteraard weinig.
Het enige voordeel van die slechte gewoonte is dat ik tegenwoordig van alles zie wat onder de radar van de serieuze tv-kritiek doorvliegt, want om de een of andere reden houdt die zich nooit bezig met pulp, met de dagelijkse aanvoer van erbarmelijke rotzooi en tinnef, die – als je wat beter kijkt en je sociologische verbeeldingskracht erop loslaat – toch minstens zo verhelderend kan zijn als Pauw Witteman. Soms is het dan net alsof ik een direct telefoonlijntje heb gekregen naar het collectieve onderbewustzijn van al die bange, boze mensen (lees: kiezers) waar het in de politieke discussies bij Pauw Witteman altijd over gaat. Zonder dat de sprekers erin slagen om zich te verplaatsen in de angst en woede van al die gewone, mopperende burgers die zich zorgen maken over hun baan en hun vooruitzichten, over de vraag of ze op termijn de huur of de hypotheek nog wel kunnen betalen, en zo niet, waar ze dan in godsnaam op kunnen terugvallen. Als diezelfde sophisticated debaters – altijd wanhopig op zoek naar wat de inmiddels volkomen onberekenbaar geworden kiezer drijft – eens de moeite zouden nemen om naar een van de doodsimpele, maar angstaanjagende reality-programma’s van Investigation Discovery te kijken, zou ze volgens mij een licht opgaan.
Al die doodgewone mensen die daarin aan het woord komen zijn vooral bang, en dat hoeft geen verbazing te wekken, want sinds 9/11, toen wereldmacht Amerika opeens op zijn grondvesten wankelde, hebben ze alleen nog maar meer slecht nieuws te verwerken gekregen. De dreigende opwarming van de aarde en het smelten van de gletsjers en de poolkappen, de uitputting van de natuurlijke grondstoffen die planeet aarde te bieden heeft, en de verslechterende economische concurrentiepositie van het getroebleerde, onzekere Westen ten opzichte van nieuwe oppermachtige rivalen als China en India. Nog steeds geruststellend ver van ons gespreide bedje in Nederland, maar toen kwam de wereldwijde economische crisis daar nog eens overheen, en begon het er toch echt op te lijken dat helemaal niemand zijn leven nog langer zeker was.
De emotionele, geruststellende functie die kunstig gestileerde horror vervult is die van de projectie en de verplaatsing: bioscoopbezoekers die in het beschermende en door velen gedeelde duister van een behaaglijk gecapitonneerde zaal in Tuschinski naar een slasher movie zitten te kijken, waarin loeiende kettingzagen een hoofdrol vervullen terwijl het bloed van de naïeve slachtoffers van het scherm af spat, komen na afloop gesticht en ten diepste gekalmeerd naar buiten, en gaan dan nog gezellig een biertje drinken op het Rembrandtplein.
Sinds een jaar of drie maak ik mij ook in toenemende mate zorgen over mijn kwetsbare positie als freelancer, over mijn ontoereikende pensioen, en over de noodzaak dat ik als 65-plusser nog steeds keihard moet werken om het hoofd boven water te houden. Dat geeft dus een hoop stress, dag in dag uit, maand in maand uit, en ik weet dus precies waarom ik inmiddels een beetje verslaafd ben geraakt aan de bangmakerij van Investigation Discovery: ik kan me heel bevredigend – eventjes – identificeren met de doodsangst die al die aardige, doodgewone, lieve mensen heeft bevangen, en terecht ook nog, terwijl ik me daar tegelijkertijd ook weer van kan distantiëren door te denken: ja maar die buitenissige vorm van kanker heb ik gelukkig niet, en zal ik ook niet zo snel krijgen, dat zou al te bizar zijn, en mijn kinderen nemen gelukkig nog steeds de telefoon op als ik bel, die zijn goddank niet zoek.
Het blinde en nooit opvallend genereuze lot heeft mij nog steeds gespaard voor de allerergste bezoekingen: díe elementaire geruststelling kan ik in ieder geval dagelijks ontlenen aan al die sentimentele, tranentrekkende flutprogramma’s van Investigation Discovery. En dat neem ik ze dan nog in dank af ook, want ik heb nu eenmaal een kinderhandje, en ik vind het heel geruststellend als dat van tijd tot tijd gevuld wordt met pepernoten, marsepein en de meest heerlijke maar loze beloften.