Het feestje in de Ridderzaal ging deze week niet door. Dinsdag had daar gevierd moeten worden dat honderd jaar geleden het algemeen kiesrecht werd ingevoerd. Maar Tweede-Kamervoorzitter Khadija Arib voelde niks voor een feestje. In 1917 kregen weliswaar alle volwassen mannen kiesrecht en werd tegelijkertijd uit de grondwet geschrapt dat vrouwen niet mochten stemmen, maar het recht voor vrouwen ook daadwerkelijk zelf naar het stembureau te mogen kwam pas in 1919 in de kieswet te staan. ‘Wat mij betreft’, zo schreef Arib in een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken, ‘zou juist dat het brandpunt van de viering moeten zijn.’
Dat de helft van volwassen Nederland in 1917 nog steeds geen stemrecht kreeg, maakt het dit jaar vieren van honderd jaar algemeen kiesrecht inderdaad wat wrang. Toch is het jammer dat het feestje niet is doorgegaan. Het was een mooie gelegenheid geweest om de geschiedenis van het politieke debat over wie er geschikt worden geacht om te stemmen over het voetlicht te brengen. En daar dan tot en met 2019 aandacht aan te blijven besteden, want de discussie over wie mag stemmen, wanneer, op wie en waarover is nog steeds actueel. Denk aan het referendum waarover al jaren wordt geruzied in Nederland en dat nu halfdood in de touwen hangt. Of aan de Europese Unie waar discussie is over de vraag of er transnationale kieslijsten moeten komen en wat dit betekent voor de invloed van kiezers uit kleine landen, zoals Nederland.
Deze week verschijnen er twee boeken over het kiesrecht, uiteraard in verband met het feestje, ook al kwam dat er niet. Alle stemmen tellen is geschreven door Monique Leyenaar en Rudy B. Andeweg. Aan Tussen geschiktheid en grondrecht, hebben onder anderen Fleur de Beaufort en Patrick van Schie meegewerkt. Het laatste boek gaat over de geschiedenis van het stemrecht. Dat het een mensenrecht is, vinden ze niet overal in de wereld en in Nederland dus ook nog geen honderd jaar.
Vrouwen moesten er hier destijds letterlijk de straat voor op, want ergens anders konden ze het vrouwenkiesrecht niet bepleiten: ze hadden geen stem en waren niet vertegenwoordigd. Toen de feministe Aletta Jacobs zich in 1883 in Amsterdam op de kieslijst wilde laten zetten, kwam daar zoveel verzet tegen dat in de grondwet werd vastgelegd dat vrouwen geen stemrecht hadden. Dat was kort voor de geboorte van mijn beide oma’s, en dan is het ineens niet zo heel lang geleden. Bij de behandeling in het parlement van de grondwetswijziging van 1917, die in ieder geval dat verbod voor vrouwen om te gaan stemmen schrapte, stonden vrouwen dagelijks bij de toegang van het parlement om de mannelijke Kamerleden van hun eisen te doordringen.
Maar tot 1917 werden dus ook niet alle mannen geschikt gevonden. Alleen zij die konden lezen en schrijven en niet afhankelijk waren van de armenzorg mochten naar de stembus. Als je leest wat daar de argumenten voor waren, zou je moeten schrikken. Horen we die nu ook niet in de discussie over het referendum? Ook daarvoor ontbreekt het, volgens critici, de meeste burgers aan de tijd zich in landszaken te verdiepen, en daarmee aan de benodigde kennis. Dat kan niet alleen tot slechte keuzes leiden, maar geeft demagogen ook de kans om met eenzijdige leuzen politieke macht te vergaren. Let wel: dit zijn argumenten uit de tijd van de Bataafse Republiek, eind achttiende, begin negentiende eeuw.
Over twee jaar moet er dus wél een feestje zijn. De Universiteit van Groningen maakt zich daarvoor op. Groningen, omdat Aletta Jacobs in die provincie is geboren en daar studeerde. En omdat het dicht bij Friesland is, want daar hadden vrouwen eind achttiende eeuw wel stemrecht. Weliswaar alleen als ze weduwe of alleenstaand waren en een eigen huishouden voerden, en alleen door een stembriefje in te vullen dat door een ander werd afgegeven, maar toch, die Friezen waren ruimdenkender dan mensen elders in de Nederlanden. Een Amsterdammer vreesde destijds het vrouwenkiesrecht: ‘Ja, dan durf ik mij hartelijk vleijen, dat het einde der dagen al vrij spoedig begint te naderen.’
Dat het denken over het vrouwenkiesrecht begin vorige eeuw veranderde, heeft veel te maken met de Eerste Wereldoorlog. Overal om Nederland heen werd gevochten, er vielen miljoenen doden. Het was fractievoorzitter Pieter Rink van de Liberale Unie die zich naar aanleiding van al dat oorlogsgeweld afvroeg: ‘Hoe zou het zijn gegaan als vrouwen hadden mogen kiezen?’ Volgens hem had het ‘niet erger gekund’. Ook in andere Europese landen hadden vrouwen destijds geen of beperkt stemrecht.
Toen er in het Nederlandse parlement werd gestemd over het voorstel vrouwen alsnog actief kiesrecht te geven, stemden van de 75 Kamerleden er slechts negen tegen, allen volksvertegenwoordigers met een protestants-christelijke achtergrond.
De uitspraak van Rink is bijna een eeuw oud, maar wie nu naar de bezetting van de Tweede Kamer kijkt, kan daarop parafraseren: hoe zou het gaan als vrouwen fractievoorzitter zouden zijn? Erger kan het niet. Na bijna honderd jaar actief kiesrecht voor vrouwen is er slechts één vrouwelijke fractievoorzitter in de Tweede Kamer, Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren. Partijen hebben wel hun mond vol van gelijke kansen voor vrouwen, maar in de praktijk komt daar bitter weinig van. Ze durven niet te zeggen dat vrouwen niet geschikt zijn, de hel zou losbreken en terecht. Daarom draaien ze het om: ze zouden geen geschikte vrouwen kunnen vinden.