Zo kun je de nieuwe roman van Bart Koubaa (zijn zevende) samenvatten, maar dan weet je uiteraard nog niks. Wil je gebeurtenissen met een kop en een staart, een kern waarom alles cirkelt, een paar spanningsbogen, een liedje van verlangen, een aan- klacht, een statement, dan ben je bij deze roman aan het verkeerde adres.

Al begin ik daar, nu ik hem al een paar dagen uit heb en er ink over heb lopen peinzen, toch over te twijfelen. Er zijn wel degelijk gebeurtenissen met een kop en een staart. De naamloze held loopt door het kustplaatsje, hij praat eens wat, hij gaat naar de vismarkt en hij kijkt hoe de vis wordt schoongemaakt. Hij eet ’s ochtends een inheems gebakje, drinkt koffe, een paar biertjes, gaat ’s avonds uit vissen met iemand die hij ‘Vrijdag’ noemt, geniet van ‘abstracte meeuwen’, maakt steeds foto’s van een zelfportret van zijn overleden vriend, af en toe praat hij hardop tegen hem. Loopt vervolgens nog eens wat rond: ‘Eerst sloeg ik de straat en de rij cafés, restaurantjes en winkels gade, maar algauw draaide ik me honderdtachtig graden en liet ik mijn benen boven het zand diep onder mij bengelen terwijl ik mijn blik over het uitgestrekte zomermiddagmeeuwenblauw liet gaan en af en toe van mijn flesje bier nipte.’
Dat bengelen van die benen, dat kijken ernaar, daar gaat het deze schrijver om. Ja, en de meeuwen natuurlijk, het stadje, de zee. Zijn blik erop, daarin schuilt het rouwen van dit boek. Want dit boek rouwt. En de hoofd guur probeert zijn rouw te overwinnen via gedetailleerde beschrijvingen van wat hij ziet, ruikt, hoort en doet. Rouw zit in de woorden en de zintuigen. En zo lopen we met hem rond in Sesimbra.
Gaat er nog wat gebeuren, dacht ik eerst nog, maar dat begon ik te vergeten. Kom maar op met je zinnen, dacht ik, je beschrijvingen, kom maar op met je beelden van rouw en verlangen. Breng de herinnering aan de dood tot stilstand in beschrijvingen. ‘De hemel en de zee werden niet door een horizon gescheiden. Voor mij lag een lichtgrijsblauw trillend vlak, dat enkel diepte kreeg door twee zilvermeeuwen die het schreeuwend doorkruisten.’ En zo slaagde Koubaa erin mij zijn personage steeds helderder en tragischer voor ogen te toveren. Ik begon mee te lopen en te kijken, ook met de uitvoerige beschrijvingen van de bereiding van vis en schaaldieren. ‘Nadat de krabben waren afgekoeld legde ik er een op een snijplank en verwijderde eerst het rugschild. Ik had geen auw idee wat je van wat zich onder dat schild bevond kon eten, en proefde van de vaaloranje smurrie die naar bouillon smaakte.’
Koubaa hoedt zich voor interpreterende uitleg of symbolische zel nterpretaties. Dit boek is een litanie. Zoek het als lezer maar uit, heeft hij gedacht, met al die details, met die blik op onbelangrijke winkels, steegjes, supermarkten en gesprekjes over niks. Daar gaat het om. Plus de af en toe opduikende beschouwingen over Ali Baba en zijn rovers. Je kunt daar van alles achter zoeken: die hoofdfiguur lijkt bijvoorbeeld op Ali Baba, dat Portugese plaatsje is de schat die hij zoekt. Maar waarom zou je dat erachter zoeken? Heb je dan niet genoeg aan de roman zelf?
Koubaa dwingt je ertoe de roman in te gaan, mee te lopen, mee te kijken, je interpretatiemechanismen niet in de overdrive te zetten. Lees maar. Hij wist dat hij iets beet had, iets ongebruikelijks. Een langzaam voortschrijdende roman waarin de zinnen peinzen, zich als kralen aan elkaar rijgen, waarin het engagement in de beelden zit en in de blik van de schrijver en zijn personage, niet in hun opvattingen. Engagement met ‘werkelijkheid’, verlangen ernaar, en dat inzetten om rouw een plaats te geven, dat is de hoofdzaak van dit boek. Engagement met opvattingen, daar kun je geen kunst mee maken.
Al die concrete beschrijvingen van de dingen, de mensen en de landschappen, al die wandelingetjes, dat gedoe met een lege gasfles en met de bereiding van vis, ze ontstijgen verregaand mooischrijverij en geneuzel. Nog een foto van het zelfportret van de gestorven vriend, opnieuw een tochtje naar de supermarkt, een vistochtje met Vrijdag, een gesprekje over niks met een oude vrouw, kijken over de zee, met af en toe ineens een verwijzing naar Ali Baba die beseft moet hebben dat de grote schat die hij vond niet door de veertig rovers was verzameld, maar daar al eeuwen lang op hem lag te wachten. Sesam open U! De schat is waar je bent.
Heel soms smokkelt Koubaa een kern zijn roman binnen. Zoals tegen het einde wanneer de hoofdfiguur walnoten krijgt van een oudere, gesluierde vrouw. Dan bepeinst hij dat dit gebaar ‘alle politieke programma’s en filosofische traktaten die ik had gelezen, alle verhalen over goed en slecht die ik had gelezen, de dronken wereldverbeterende discussies die ik met mijn goede vriend aan de bars van volkscafés had gevoerd, alle romans en gedichten (…)’ had overtroffen. Om vervolgens weer snel over te gaan tot een beschrijving van de muziek die uit de steegjes vlakbij zijn logeeradres opstijgt. Want de kern moet aan het zicht worden onttrokken.
Beeld: Vissers in Sesimbra, Portugal (Rui Ornelas/ Flickr)