Half zes ’s ochtends, begin november. Het is zeldzaam stil op het militaire vliegveld van Kandahar, waarvandaan normaal gesproken dag en nacht toestellen opstijgen. Het is koud, de zon is nog niet op, maar in het oosten geeft de horizon al een beetje licht. Een militair vrachtvliegtuig staat stil op een van de vliegplatforms. De propellers van zijn vier motoren staan alle in dezelfde stand. Vier staande kruizen, twee per vleugel. De laadklep van het toestel is geopend. In de stilte klinken gelijkmatige, snelle voetstappen. Af en toe fluistert een stem een commando. De fluisterstem is van de Nederlandse luchtmachtadjudant met het vriendelijke gezicht. Enkele dagen eerder vertelde hij nog dat het leven op Kandahar Airfield prima te doen was. Niet echt gevaarlijk, op de incidentele raketbeschietingen na. Dat was wel anders, zei hij, voor de mannen in Uruzgan. Daar gaat het de laatste tijd aardig tekeer. Deze vroege ochtend begeleidt hij een van hen op zijn laatste tocht, een taak die hij, tot zijn spijt, al een paar keer eerder heeft moeten vervullen.

Hij marcheert met snelle, korte pas achter acht jonge militairen die zich voortbewegen in hetzelfde, vreemde ritme. Fluisterend geeft hij richtingaanwijzingen. De jongens zien niet waar ze lopen, want ze kijken strak voor zich uit. Ze zijn afkomstig uit de eenheid van de gesneuvelde korporaal Ronald Groen, wiens gekiste lichaam ze dragen. De kist, bedekt met een Nederlandse vlag, passeert strak saluerende militairen. Niet alleen Nederlanders, maar ook Britten, Denen, Canadezen, Esten, Australiërs, Amerikanen. Het zijn er honderden en ze staan hier vrijwillig. Ze vormen een erehaag voor hun gesneuvelde collega die op weg is naar het vliegtuig.

De gang van de kistdragers geeft het ritueel iets verdrietigs en trots tegelijk. Hun voeten bewegen in hoog tempo op en neer, maar hun stapjes zijn zo klein dat de kist maar tergend langzaam vooruitkomt. Alsof ze hun gesneuvelde makker zo snel mogelijk naar huis willen brengen, naar zijn familie, maar moeite hebben afstand van hem te doen.

Als de dragers de laadklep van het vliegtuig op gaan, versterkt die hun zware stappen tot dreigende roffels, die pas stoppen na een fluisterbevel. De kist wordt neergelaten. De dragers staan aan weerszijden en salueren. Daarna verlaten zij roffelend het vliegtuig. Dan klinkt de Last Post, uit een schorre trompet, gevolgd door het elektrische gezoem van de sluitende laadklep. Deze ceremonie voor korporaal Groen is ten einde, maar er zullen er meer voor hem volgen. Hij wordt net zo lang ritueel begeleid – ook tijdens tussenlandingen – totdat zijn lichaam kan worden overgedragen aan zijn familie.

Elke in Afghanistan gestorven buitenlandse militair, van welke nationaliteit dan ook, wordt op deze wijze naar huis begeleid. Ook als zijn dood niet het gevolg was van gevechtshandelingen. ‘Het sluiten van de laadklep voelt voor ons als het zakken van de kist’, vertelt dominee Wilco van Wakeren. Hij is oud-marinier en dient nu als legerpredikant in Tarin Kowt. Tijdens zijn uitzendperiode sneuvelden drie Nederlandse militairen: ‘De dood van een collega komt heel dichtbij. Wij dragen allen hetzelfde pak en we aanvaarden de uiterste consequentie daarvan, namelijk dat we kunnen sneuvelen. Daarom is deze ceremonie belangrijk voor ons. Het is er een van wapenbroeders, om eer te betonen en onze rouw te ordenen.’

Sinds eind juli 2006, toen de kampen in Uruzgan in aanbouw waren, verloor Nederland twaalf militairen in Afghanistan. Tot begin april 2007 was het niet de strijd zelf die slachtoffers eiste. Vier militairen kwamen om door ongelukken. Een sergeant, wiens naam niet werd vrijgegeven, pleegde zelfmoord met zijn dienstwapen. Daarna begon het.

Eind april sterft korporaal Cor Strik (21) als hij op de drukplaat stapt van een geïmproviseerde bom (ied). De explosie doodt hem op slag. In juni sneuvelen kort na elkaar soldaat Timo Smeehuijzen (20) en sergeant-majoor Jos Leunissen (44). Smeehuijzen komt om door een zelfmoordaanslag, Leunissen wordt gedood als het mortier dat hij bedient, explodeert. Het gebeurt tijdens zware gevechten in het district Chora, waar 150 Nederlanders zijn omsingeld door een overmacht aan Talibanstrijders. Een maand later sterft luitenant Tom Krist (24) na een zelfmoordaanslag op de drukke bazaar van Deh Rawod. Eind augustus sneuvelt sergeant Martijn Rosier (30), een genist, als de bermbom die hij onschadelijk probeert te maken, explodeert. Een maand later is soldaat Tim Hoogland (20) de eerste Nederlandse militair die wordt gedood in een vuurgevecht met Talibanstrijders. Twee weken daarna, op 3 november, sterft korporaal Ronald Groen (21) als zijn lichtbepantserde verkenningsvoertuig op een bermbom rijdt.

Twaalf Nederlandse doden waarvan er zeven vielen in het gevecht: het heeft niet geleid tot grote onrust in het vaderland, ook al dachten sommigen dat Nederland in opstand zou komen bij de eerste body bag. Vooraf werd de missie door de regering betiteld als een met ‘reëele militaire risico’s’, die aanvaardbaar werden geacht wegens de ‘bevordering van de internationale rechtsorde en de bestrijding van het internationale terrorisme dat ook Europa bedreigt’. In de verlengingsbrief die de regering begin december aan de Kamer stuurde, wordt het totale aantal van twaalf doden aangehaald. Vervolgens stelt de regering dat de risico’s nog steeds aanvaardbaar zijn. Waar ligt de grens?

Polemoloog Leon Wecke, verbonden aan de Nijmeegse Radboud Universiteit, deed in Nederland verscheidene opinieonderzoeken naar de steun van militaire missies. Hij wijst op de Müller-hypothese, volgens welke de steun voor een missie onlosmakelijk verbonden is met de hoogte van verliezen. ‘Die moeten echter wel aanzienlijk zijn of tot de verbeelding spreken. Denk aan de 250 Amerikaanse doden destijds bij de aanslag op het Amerikaanse hoofdkwartier in Libanon. Of de achttien Amerikaanse doden in Somalië. Op televisie werd ook nog eens getoond hoe twee van hen door de straten van Mogadishu werden gesleept.’ Als meerdere Nederlandse militairen tegelijkertijd omkomen, of als hun verminkte lijken in beeld komen, zullen de reacties heftig zijn, voorspelt Wecke.

De missie is nooit gesteund door een meerderheid van de bevolking. ‘In Nederland is traditioneel grote steun voor vredesoperaties. We lusten wel pap van waarden als mensenrechten en internationale rechtsorde’, zegt Wecke. ‘Maar net als de missie in Irak verbinden we de Uruzgan-missie met het als negatief beschouwde beleid van Bush.’ Aanvankelijk, vóór de verlenging, kreeg de regering inzake Uruzgan het voordeel van de twijfel, maar nu is zij haar krediet bij de bevolking kwijt. ‘Inmiddels is voor iedereen duidelijk dat de regering gejokt heeft. Er is nauwelijks wederopbouw gepleegd. En vechtmissies steunt de bevolking nu eenmaal niet.’

Dat blijkt ook uit onderzoek van Defensie zelf. Volgens de Monitor Steun en Draagvlak was eind vorig jaar 41 procent tegenstander van de missie en 30 procent voorstander. Bij het begin van de missie was dat nog 29 procent tegen en 38 procent vóór. Het afnemen van de steun heeft niet te maken met de risico’s die de militairen lopen, zo blijkt uit opinieonderzoek van het Algemeen Dagblad van eind augustus. Terwijl 54,4 procent meende dat de missie niet verlengd moest worden, vond 65 procent dat het aantal Nederlandse slachtoffers daarvoor geen doorslaggevend argument mocht zijn.

Hoewel de missie geen meerderheidssteun krijgt, zegt wel zestig procent van de bevolking ‘trots’ te zijn op de militairen in Uruzgan. ‘Dat zien we vrijwel altijd’, zegt Wecke. ‘Mensen scheiden de operatie van de individuele militair. Het zijn toch “onze jongens”. Volgens datzelfde principe klimmen we met z’n allen op de stoelen als het Nederlands elftal speelt.’ De media benadrukken echter nooit dat de gevallen militairen hun land dienen. Politici doen dat evenmin. Illustratief is de reactie van minister Van Middelkoop op de dood van Cor Strik, de eerste Nederlandse militair die omkwam tijdens gevechtshandelingen. ‘Het betreft de waarden die wij fundamenteel en universeel achten: de rechtsstaat, wederopbouw, stabiliteit, vrijheid, gelijkheid en veiligheid. Die waarden heeft Cor Strik willen dienen als militair. Hij gaf daarvoor zijn leven.’

‘Ik kan het niet zien als een offer’, zegt legerpredikant Van Wakeren op Kamp Holland, vlak nadat bekend is geworden dat Ronald Groen is gesneuveld. ‘De meesten zien hun militair-zijn als een professie. Ze vechten niet voor Nederland of voor de mensheid, maar voor hun centen.’ Kapitein der mariniers Friso Amsterdam komt in verzet als hij de dominee dit hoort vertellen. ‘Ik heb het gevoel dat er een grote groep is voor wie het militair-zijn meer is dan een beroep. Liefde voor het vaderland is voor hen belangrijk, net als voor mij. Ik ben er trots op dat ik Harer Majesteits wapenrok mag dragen, en voor dat gevoel schaam ik me niet.’

Voor wie of wat Nederlandse militairen hun leven ook wagen, het einde van hun sneuvelen is nog niet in zicht. Tot 2010 zullen zij vechten in Uruzgan. Sinds 2004 zijn de Taliban elke zomer sterker gebleken. Niet alleen in getal; afgelopen zomer bleken ze ook beter getraind en bewapend dan voorheen. Het aantal zelfmoord- en ied-aanslagen, tezamen verantwoordelijk voor zes van de zeven Nederlandse gevechtsdoden, neemt toe. De dodelijkste ied’s worden tegenwoordig niet meer in Irak gevonden, maar in Afghanistan.

Volgens polemoloog Leon Wecke kan het verlengen van de missie in dergelijke risicovolle omstandigheden ernstige gevolgen hebben. Nederland krijgt nu namelijk te maken met het ‘Iglo-effect’. In 1980 kostten enkele met nitriet besmeurde pakken Iglo-diepvriesnasi twee mensen het leven. Met de rest van de Iglo-producten was niets aan de hand, maar niemand wilde ze meer hebben. Volgens de polemoloog is nu de legitimiteit van de krijgsmacht in het geding: ‘Vechtmissies zoals in Zuid-Irak en Uruzgan worden niet gesteund door een meerderheid van de bevolking. 69 procent vindt dat de krijgsmacht zich niet zo hoog in het geweldsspectrum moet begeven. Als mensen de operaties niet meer steunen, zullen ze uiteindelijk ook de krijgsmacht laten vallen.’

2007