Marietta Petkova © Bram Budel

De Preludes van Claude Debussy – twee bundels, twaalf stuks elk, geschreven tussen 1909 en 1913 – zijn anticomposities. Ze bewegen zich niet lineair via een beethoveniaans ontwikkelingsproces van A naar B, ze onderzoeken hoe ze stukken zouden kunnen worden als ze dat wilden. Debussy schreef ze tegen zijn gewoonte in soms zeer snel, haast als dagboeknotities in tonen.

Elke prelude vraagt zich af: wat ben ik eigenlijk? Het zijn allemaal stillevens, of ze nu La cathédrale engloutie, Des pas sur la neige of Feuilles mortes heten, langzaam of snel gaan, burlesk of intiem zijn, zigeunerkitsch of onnadrukkelijke avant-garde. De winden waaien, witte wolken glijden zacht over een stille zee, Baudelaire en Verlaine ontmoeten Shakespeare’s Puck en de Amerikaanse komiek Edward La Vine, die in het Théâtre Folies-Marigny piano speelde met zijn tenen, ‘dans le style et le mouvement d’un cake-walk’. Klein Babylon van portretten, zintuiglijkheden en landschapsbeelden. Bedrieglijk gelaagd, bedrieglijk vormgegeven.

Van de eerste Prelude uit boek 1 heb ik altijd gedacht dat zij zo langzaam mogelijk moet worden uitgevoerd. De titel is paradoxaal: Danseuses de Delphes. Dans is beweging. Maar Debussy’s inspiratiebron was een basreliëf van danseressen op een pilaar uit de ruïnes van de tempel van Delphi, die hij zag op een foto in het Louvre. Die dansen natuurlijk niet meer en precies daarover gaat het werk, denk ik. Debussy goot gestolde beweging in een stuk dat bijna iedereen te snel speelt, als de sarabande die het niet is. Lent et grave, doux et soutenu, staat erboven. Koraalachtige akkoorden vallen als gaar vlees van het bot. Volgens de Franse pianiste Marguerite Long speelde Debussy het stuk zelf zeer traag, met de ‘bijna metronomische precisie’ die van de danseressen priesteressen maakte. Het verbaast me niets.

Pianiste Marietta Petkova heeft beide bundels live opgenomen en dat is voortreffelijk gelukt, al gaan me de Danseuses toch te snel. Het uitvoeren van de Preludes staat misschien dichter bij mediteren dan bij spelen. Je moet, althans frequent, juist níet vooruit willen. Dit is muziek in de improvisatiestand die van de speler eist dat hij de ruimte neemt, een zaak van blijven kauwen op de klank en gewichtloos meebewegend in het ritme kruipen; snel is bij Debussy een ander langzaam. De Preludes zijn het psychogram van de dromer. Ze gaan over niet van je plaats komen, eindeloos naar een foto kunnen kijken omdat het beeld sterker tot jou doordringt dan tot anderen en over indrukken die jou bespelen, niet andersom. En daar mag niemand bij zijn. Het kan niet intiemer.

Intimiteit is de grote kracht van deze opname. En er zit iets liefs in dit spel: het teder onderonzige van een monologue intérieur. Dat is als een ondubbelzinnig compliment bedoeld. Hier zit een dromerige natuur aan de vleugel, zij het een met dat vurige instinct voor de subtiele ontsporing, het kortstondig excessieve. Dit is geen weke mooiigheid. Petkova weet precies wanneer een toon verchroomd of juist in de week moet. De pianiste wordt wat er staat: Sans rigueur er caressant, aussi légèrement que possible, harmonieux et souple, léger et lointain, doucement expressif, rapide et fuyant. Vertalen is onmogelijk; de Steinway spreekt Frans. Prachtig.


Marietta Petkova, Feux d’Artifice. 24 Préludes – Debussy (Bloomline)