
In mei 1889 liet Vincent van Gogh zich vrijwillig opnemen in de psychiatrische inrichting Saint-Paul-de-Mausole in Saint-Rémy. Het dagelijks regime was ordelijk, maar niet overdreven streng. De regelmaat, de sobere kost en het verbod op alcohol bevorderden zijn herstel, en hij hervatte het schilderen, eerst alleen in de tuin van het instituut, gaandeweg in de wijdere omgeving. In het jaar van zijn verblijf zou hij zo’n 150 werken maken. De productie werd onderbroken door nieuwe psychotische episoden; de eerste daarvan diende zich aan op 16 of 17 juli en Van Gogh werd daardoor meer dan een maand buiten gevecht gesteld. De behandelend arts meldde aan Theo van Gogh dat Vincent tijdens de crisis verf had gegeten, kennelijk om zichzelf te vergiftigen.
De directe omgeving van Saint-Rémy werd (en wordt) gedomineerd door olijfgaarden. Voor Van Gogh waren ze nieuw materiaal, met eigenschappen die hij gretig onderzocht. Hij schreef er (naderhand) uitgebreid over: ‘Het effect van het daglicht, van de hemel, betekent dat er oneindig veel onderwerpen uit de olijfboom zijn af te leiden.’ In Arles had hij gewerkt met onderwerpen die in serie werden herhaald – bloeiende kersenboompjes in de lente, korenvelden in de zomer – zoals hij dat kende van reeksen Japanse houtsneden. Nu figureerden de olijfbomen in net zo’n seriematige aanpak. In Saint-Rémy kwam Van Gogh tot twee belangrijke groepen van zo’n vijftien schilderijen elk. In het Van Gogh Museum zijn die series nu vrijwel compleet te zien.
Artistiek gezien vormen ze een hoogtepunt. De beperkte actieradius rond de kliniek en de wetenschap dat zijn gezondheid aan een zijden draad hing maakten dat Van Gogh zich buitengewoon intensief met die olijfbomen bezighield. Niet alleen omdat zijn geestelijk welzijn zo nauw samenhing met het verzetten van werk, maar ook omdat hij dacht in dat onderwerp iets te hebben gevonden wat nog niet door anderen was behandeld, een eigen niche.
Het ensemble zoals dat nu te zien is (en dat door vier uitstekende essays wordt begeleid) is echter vooral aangrijpend omdat het onderwerp voor Van Gogh in zijn penibele toestand een belangrijke spirituele dimensie aannam. Voor een bijbelvast mens als hij bestond er natuurlijk maar één olijfgaard: Gethsemane, de tuin waar Jezus kort voor zijn arrestatie zijn Vader bad of het lijden, dat aanstaande was, niet toch vermeden kon worden, ‘mijn ziel is geheel bedroefd, tot den dood toe’. Nu was Van Gogh zelf in een olijfgaard beland, en de realiteit van zijn ziekte betekende dat hij net als Christus zijn lijden moest accepteren. Er was feitelijk geen hoop op genezing. De olijfbomen, knoestig vervormd, maar altijd koppig en moedig, werden een beeld van Van Gogh zelf.
Het is frappant dat hij in de kliniek post kreeg van Gauguin en Bernard, die beiden meldden dat ze werkten aan schilderijen van Christus in Gethsemane. Van Gogh ontstak in woede. Alleen uit een intens spiritueel contact met de werkelijkheid kon zo’n beeld ontstaan, nooit uit de fantasie alleen. ‘Bernard heeft waarschijnlijk nog nooit een olijfboom gezien’, schreef hij, laat staan dat hij, zoals Vincent, werkelijk als een Christus had geleden.
Van Gogh en de olijfgaarden, Van Gogh Museum, t/m 12 juni. vangoghmuseum.nl