Iets dergelijks deed Georges Perec in zijn meesterwerk Het leven een gebruiksaanwijzing (1975) waarin hij alle appartementen en hun bewoners van zo’n reusachtig Parijs negentiende-eeuws gebouw beschreef. Oef, dat werd iets geweldigs, een encyclopedie van verhalen, briefjes, kletspraat, mythes en levensbeschrijvingen. Zoiets lees je maar zelden, zo krachtig en fantasierijk.

Saskia de Coster probeert in haar nieuwe roman iets vergelijkbaars, maar dan op kleinere schaal. Ze brengt de bewoners van een groot appartementengebouw in beeld, hun levens, hun onderlinge relaties, hun vergeefse pogingen de sloop van dit gebouw tegen te houden. En na zeven maanden is het zo ver, de bewoners vertrekken en het gebouw stort in, waar ze gelukkig een fraaie beschrijving van geeft: ‘Zo verstild als een paard dat traag de ogen sluit en doodmoe de knieën sluit, stort het Atlasgebouw in. De muren omhelzen elkaar. Het dak aarzelt en blijft nog even hoog hangen, maar zet dan ook de val naar beneden in.’

Melanie is ‘de’ verongelijkte verlaten vrouw zoals je die in allerlei relatiecolumns maar al te vaak tegenkomt

We krijgen te maken met Melanie, medewerkster bij de radio, en haar fantasierijke zoontje Claus, dat vaak uit school wordt gehaald door het oudere echtpaar Abi en George. Met Erin, een schrijfster, die problemen heeft met haar tweede roman, Anton, de conciërge, die op zoek is naar Rose op wie hij verliefd is, een taarten bakkende tweeling, de wondermooie vrouw Lou, die iedereen het hoofd op hol brengt, de bejaarde man en vrouw die bij elkaar in bed belanden, de Poolse klusjesman, de weduwe van de rijke industrieel, die nog steeds koffie en koekjes voor haar man klaarzet. Op de achtergrond spelen de machinaties van de eigenaren van dit gebouw, De Firma, die het gebouw kwijt willen, alleen om er een nieuw complex voor in de plaats te zetten waarmee ze meer geld kunnen vangen.

De Coster zoomt niet al te zwaar in op de verderfelijke rol van dit soort bedrijven, ze weet dat de romankunst daar minder geschikt voor is. Al trakteert ze ons wel, geheel onverwacht en zeker ook geestig, op een seksscène tussen de altijd zo timide conciërge Anton en een van de leidende, vrouwelijke employees van De Firma die op deze manier de problemen denkt te kunnen oplossen. Ja, boven op haar bureau. ‘Hij is een gloeiende vuurbal die op het punt staat te ontploffen. Hij neukt haar steeds ruwer.’ Die Anton toch, zo’n aardige jongeman, De Coster doet elders in de roman haar uiterste best hem heel fijn neer te zetten en dan ineens dit. Hoe moet dat nu met die lieve Rose, waar hij zo mooi van droomt?

Ik zoek al een tijdje naar woorden om deze roman te typeren. Is dit een sympathieke roman? Dat in ieder geval. Maar zoiets wil je als schrijver natuurlijk niet horen van je recensent. Je wilt horen of je boek gloeit van literair verlangen, want iets anders is er nu eenmaal niet. Maar dat is er niet. Hoogstens wel maatschappelijk verlangen, maar dat is niet genoeg. De Coster maakt te veel typen van haar personages, de mooie vrouw, de verlaten vrouw, de timide man, de schrijfster, het benarde kind, de Afrikaanse vrouw. Je ziet het ook in de stijl terug. Ze schuurt te vaak te dicht tegen journalistiek proza aan, dat van de krantencolumns en de hulprubrieken. Ze leeft zich in in haar figuren, ze laat van binnenuit zien hoe ze over van alles denken, maar haar personages blijven sjablonen.

Claus is het type van het leuke, fantasierijke jongetje. Melanie is ‘de’ verongelijkte verlaten vrouw zoals je die in allerlei relatiecolumns maar al te vaak tegenkomt. En dus krijg je zinnen als deze: ‘Tegen haar zin besloten ze als vrienden uit elkaar te gaan. Dat was het beste voor hun enige kind Claus en het gemakkelijkste voor hen, beweerde Marnix.’ Ik wil dit soort zinnen niet in een roman, en zeker niet in die van een ambitieuze schrijver als De Coster. Soms levert ze zich uit aan echt verschrikkelijke generalisaties: ‘Melanie kent de wanhoop van de vrouw, de wanhoop van alle vrouwen ter wereld, die, hoe je het wendt of keert, nog steeds het onderspit delven in deze door mannen gedomineerde wereld.’ Wat een slecht geschreven zin! Dit heeft echt bitter weinig met romankunst te maken, met beelden dus, met verlangen, met overgave aan kunst, wel met getoeter en getetter.

De schrijfster krijgt ook op andere plaatsen haar zinnen maar niet los van de snelle journalistieke schrijverij die altijd direct gelijk wil hebben. Die zowel emotioneel als maatschappelijk wil scoren. In haar vorige boeken was dat niet zo sterk als in deze roman. Nog zo’n zin, deze komt uit de koker van de oude dementerende George: ‘Nog altijd schuilt in hem de hoop dat ze spijt heeft over wat misgelopen is tussen hen.’ En verderop: ‘Waar is de Miranda die iedereen in vervoering bracht?’ ‘Oei’, zette ik hier in de kantlijn en ook elders staan in mijn exemplaar sommige bladzijden vol met dit soort, ik geef het direct toe, schoolmeesterachtige kreten. ‘Blè’. ‘Brr’. ‘Nee toch’. Begint De Coster de literatuur op te geven? Doe het niet! Hou stand! Blijf trouw!


Beeld: Saskia de Coster te gast in de talkshow Literatuur Late Night, Den Haag, 2 oktober. Foto Henriette Guest / ANP