Billy Budd wordt in de gelijknamige opera voortdurend door iedereen een mooie jongen genoemd. De jonge Zuid-Afrikaanse bariton Jacques Imbrailo is niet speciaal mooi (hij zingt overigens wel heel mooi), maar hij heeft een hartveroverende, ontwapenende en daarom misschien voor sommige mensen des te gevaarlijker glimlach. Tegenover hem staat de conciërge van de school John Claggart (de bas Clive Bayley), die als een sinistere, sombere Jago-figuur zweert dat hij die mooie en goede Baby Billy ten val zal brengen. Tussen hen is kapitein Vere (tenor John Mark Ainsley) een gevoelig en belezen man, die grote sympathie heeft voor Billy, maar als puntje bij paaltje komt toch niet verhindert dat Billy de dood in wordt gestuurd.
De opera Billy Budd (1951) van de Engelse componist Benjamin Britten (1913-1976) is gebaseerd op de gelijknamige novelle van de Amerikaanse schrijver Herman Melville. Het speelt op een Engels zeilschip in 1797, als Engeland in oorlog is met het revolutionaire Frankrijk, dat net de mensenrechten heeft uitgevonden. Maar de gebeurtenissen in deze maritieme mannenmaatschappij, waar de hogere officieren allerlei gevoelens koesteren voor de jonge matrozen, doen ons onweerstaanbaar denken aan de onthullingen over toestanden in katholieke internaten.
De Engelse regisseur Richard Jones kiest een wonderlijke middenweg tussen schip en school voor zijn voorstelling in Frankfurt, die nu bij De Nederlandse Opera wordt hernomen. Het decor geeft aan dat we op een kostschool zitten in de jaren vijftig, met naast elkaar een gymnastiekzaal, douches, stapelbedden, en een studeerkamer voor de directeur. Maar de kostuums laten matrozen zien, misschien in opleiding, en zeeofficieren. Omdat er aan de tekst natuurlijk niets kan worden veranderd moeten klimtouwen de masten vervangen en echte zeeslagen worden hier spelletjes met fopkanonnen. Je zou zeggen dat het daardoor minder spannend wordt, maar spannend is het genoeg.
In de novelle en ook in het libretto van de opera (van schrijver E.M. Forster en theaterdirecteur Eric Crozier) zitten onuitgesproken homoseksuele ondertonen, en die blijven ook in de voorstelling te raden. Alleen een scène met twaalf blote jongens onder de douches en een feestje waarbij de jongens samen zingen en dansen geven aan dat er natuurlijk zoiets als lichamelijke nabijheid is in deze gemeenschap zonder vrouwen waar ook geen woord over vrouwen valt. Je zou kunnen zeggen dat de regie door situaties te combineren waarbij mannen geheel op elkaar zijn aangewezen een statement maakt over nood-homoseksualiteit op een schip in 1679, op Engelse kostscholen in de jaren vijftig en in de gevangenis.
Maar zo werkt deze voorstelling niet. Net als bij Melville gaat het om de goedheid, het optimisme en de menselijkheid van de stotterende Billy Budd tegenover de geslepenheid en het kwaad van Claggart. Kan zoiets positiefs en vrolijks als Billy in deze wereld wel overleven? Kapitein Vere heeft zijn hele verdere leven wroeging dat hij Billy niet heeft kunnen en willen redden. Niet alleen omdat hij zijn homoseksuele gevoelens met geweld heeft onderdrukt. Het is hier breder: wij kunnen allemaal rampen aanrichten door niets te doen als we iets tegen het kwaad zouden kunnen ondernemen.
Het is een heel mooie voorstelling geworden, die je lang bijblijft. Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelt onder Ivor Bolton prachtig. De muziek van Britten is soms wonderschoon, en steeds erg beeldend. Het is wonderlijk een opera te horen met alleen mannenstemmen, maar er wordt zo mooi gezongen dat het allerminst een bezwaar is. Op 25 maart is er een Gay Date Night om de opera met onder meer een kijkje ‘achter de schermen’. Het slaat eigenlijk nergens op, maar het wordt vast erg gezellig.

Billy Budd van Benjamin Britten is bij De Nederlandse Opera in het Muziektheater Amsterdam te zien tot en met 28 maart. www.dno.nl